Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneIn zijn recensie van Julian Barnes' nieuwe roman in de Haagse Post van afgelopen week doet Ron Kaal een interessante ontdekking: ‘Als de reguliere steekproef betrouwbaar is, dan worden er tegenwoordig nog maar twee soorten romans geschreven: 1) de kopie van het dagelijks leven, herkenbaar van situatie tot dialoog, van merknaam tot krantebericht; 2) de ideeënroman, begrijpelijk voor wie op school heeft opgelet, of beter nog, voor wie ook andere boeken gelezen heeft. De eerste categorie beschrijft de fysieke wereld, haar symbool is de spiegel (of nauwkeuriger: de televisie, spiegel van andere levens); de tweede behandelt de intellectuele wereld, haar symbool is de bibliotheek.’ Het is een bruikbaar onderscheid, deze scheiding van lichaam en geest in de literatuur, al zal blijken dat de beste romans van de laatste jaren zich niet zo gemakkelijk laten indelen. De roman Money van Martin Amis, bijvoorbeeld, loopt over van realistische details, maar is onmiskenbaar een ideeënroman. Bovendien bestaat er op papier niet zoiets als een kopie van het dagelijks leven, ieder realisme is net zo goed gekunsteld, en een leesbare ideeënroman verwijst op zijn beurt altijd weer naar een bestaande werkelijkheid. Lichaam en geest zijn niet te scheiden. Kaals opmerking maakt niettemin iets duidelijk over de verschillende intenties van hedendaagse schrijvers. En als schrijvers kunnen worden ingedeeld, dan kan met lezers hetzelfde gedaan worden. Er zijn twee soorten lezers. Er zijn a) lezers die zoeken naar het bekende en er zijn b) lezers die op zoek zijn naar het onbekende. Er zijn, om het wat subjectiever uit te drukken, thuisblijvers en avonturiers. De eerste groep wil zichzelf en zijn leefomstandigheden herkennen in een boek, de tweede wil zichzelf erin verliezen. Voor beide groepen is het symbool een spiegel; alleen is in het eerste geval de wereld één grote spiegel, waarin de lezer slechts zijn eigen gezicht herkent, en blijkt in het tweede geval de lezer zelf een spiegel te zijn, die de hele wereld weerkaatst. Van de eerste soort, de lezers die geplaagd worden door de zucht naar herkenning, begrijp ik niet veel. In het primitiefste geval zoeken zulke lezers naar herkenning van een 1 op 1 schaal. Dat zijn de mensen die de zojuist verschenen bundel Bruisende verhalen in hun vakantiekoffer meenemen; een bloemlezing met het thema ‘strand en zee in de wereldliteratuur’. Zitten deze lezers met hun kont in het zand, dan willen zij lezen over mensen die met hun kont in het zand zitten. Of het nu een verhaal van Robert Musil of van Roald Dahl is, van Joop Waasdorp of Márquez, het dondert niet, als er maar een strand en een zee in voor komen. Net als de twee verschillende categorieën schrijvers van Ron Kaal, leven ook de lezers niet in twee gescheiden kampen. Natuurlijk kun je ook een boek lezen om jezelf te leren kennen. Literaire identificatiedrift vind je dan ook vooral bij jonge lezers en onder lezers uit zogenaamde minderheidsgroepen. Het schijnt dat tien jaar geleden veel homoseksuele jongens hun eigen identiteit ontdekten aan de hand van Giovanni's Room van James Baldwin; A Boy's Own Story van Edmund White heeft zich de laatste jaren eenzelfde status verworven. Zulke boeken worden niet in de eerste plaats gelezen vanwege hun literaire kwaliteiten, maar vanwege de mate van herkenbaarheid die ze voor hun lezers hebben. Dat is begrijpelijk, maar het is onbegrijpelijk dat lezers die hun identiteit gevonden hebben, toch maar over zichzelf willen blijven lezen. Op welke lezersgroep richten Hannemieke Stamperius en haar uitgever zich met de bundel Op eigen hand; notities van vrouwen over zichzelf? Dat boek bestaat uit zeventien dagboekfragmenten van vrouwen. Als literatuur stelt Op eigen hand niets voor (een potpourri van persoonlijke ditjes en datjes, waar ook mannelijke lezers die op zoek zijn naar het onbekende weinig literair genoegen aan zullen beleven) en de angstige gedachte dringt zich op dat het doelbewust bestemd is voor een vrouwelijk lezerspubliek, dat zichzelf in het wel en wee van de verschillende auteurs mag herkennen. In dat geval is het opnieuw een bewijs dat in het geval van de literatuur het Nederlandse feminisme, vergeleken met het buitenland, hopeloos achterloopt en eindeloos voortborduurt op oudbakken thema's. In Engeland, bijvoorbeeld, is men er allang achter dat schrijfsters en lezeressen niet dicht bij zichzelf hoeven te blijven (ongelukkige huisvrouwen hoeven niet langer over ongelukkige huisvrouwen te lezen, lesbo's met een aangenomen kind niet langer over lesbo's met een aangenomen kind) om toch nog feministisch te zijn, maar hier zeurt het maar door. In ons land wordt pas sinds kort heftig gediscussieerd over de absurde vraag of een vrouw zich wel in een man kan verplaatsen, en andersom. Uit de onlangs verschenen literair-kritische studie Into the mainstream van Nicci Gerrard blijkt dat Engelse schrijfsters allang ontdekt hebben dat de hele wereld tot hun beschikking staat (Angela Carter, Jeanette Winterson), dat zij evengoed (of misschien zelfs heter) over mannen kunnen schrijven als over vrouwen, dat er geen regels zijn waar een zichzelf respecterend schrijfster zich aan heeft te houden, maar hier in Nederland pleit critica Maaike Meijer in talloze forums en interviews met een stalen gezicht voor recensenten (lezers, dus) uit specifieke doelgroepen, wat er op neer komt dat een roman van een katholieke Nigeriaanse lesbiënne maar beter besproken kan worden door een katholieke Nigeriaanse lesbiënne, en de aangewezen persoon om over Emily Brontë's Woeste Hoogten te schrijven een domineesdochter op het Engelse platteland in de negentiende eeuw zou zijn. Virginia Woolf, where are you? Er zijn twee groepen lezers, schreef ik. Maar eigenlijk is er maar een. De ware lezer begeeft zich met ieder boek opnieuw op onbekend terrein. |
|