Ironie
Ook het hoofdstuk over de receptiegeschiedenis stemt tevreden, van de berekening van de totale oplage (Fischer verkocht er uiteindelijk vier miljoen exemplaren van), tot de oordelen van tijdgenoten. Rilke recenseerde het boek zéér diepzinnig, waarbij Manns pas later zo beroemde ironie hem echter volledig ontging. Tucholsky vond het prachtig, Robert Musil ergerde zich (in zijn dagboek) aan ‘het realisme in de details, dat verraadt dat deze kooplui over het geheel kritiekloos worden geïdealiseerd’.
In 1911 verscheen De Buddenbrooks voor het eerst in Nederlandse vertaling: van Th.A. Quanjer, bij Blankwaardt & Schoonhoven. In 1969 maakte Johan de Molenaar een nieuwe vertaling voor Bruna. Die van Thomas Graftdijk is dus de derde. Ik heb er geen verstand van, dus ik zou niet kunnen zeggen of Graftdijks vertaling in orde is, maar Mann-kenner Alfred Kossmann noemde hem al ‘prachtig leesbaar’. Wel kan ik getuigen dat het een vertaling is waar je geen lást van hebt (men herinnere zich de door rokershoest geplaagde locomotief die Pé Hawinkels Davos-Dorf liet binnenrijden in hoofdstuk 1 van De Toverberg). Het nut van de nieuwe vertaling laat zich bewijzen door een summiere vergelijking tussen Molenaar en Graftdijk. Het is de stijl van de tweede die telkens beter is: het verschil in smaak tussen ‘Men gedacht moeder zaliger’ (Molenaar), en ‘Men herdacht de overleden moeder’ (Graftdijk), ‘huisarmen’ (Molenaar) en ‘huiszittende armen’ (Graftdijk), tussen het ‘Mengstraat’, ‘Bredestraat’ en ‘Visserstraat’ waar volgens Molenaar de familie gevestigd is, en hun originelen: ‘Mengstrasse’, ‘Breite Strasse’ en ‘Fischergrube’, die Graftdijk verstandig genoeg laat staan. Ook is aardig dat Graftdijk voor het Lübeckse dialect een Drentse tongval fabriekte met veel oe's in plaats van u's. Wat vooral opvalt is dat Graftdijks vertaling níét gemaakt is om bij jongere lezers in de smaak te vallen; in het gesprek waarin senator Thomas Buddenbrook tot zijn ontzetting van zijn verdorven broer te horen krijgt dat die van plan is zijn maîtresse te huwen, zegt Christian: ‘Span niet de vierschaar over mij.’ Molenaar hield het altijd gewoontjes: ‘Speel niet voor
rechter.’ Er stond: ‘Sitze nicht zu Gericht.’
Heinrich en Thomas Mann omstreeks 1900
De bibliografie van het Buddenbrooks Handbuch telt zevenentwintig bladzijden, verwijzend naar zo'n vijfhonderd boeken en artikelen. De aangehaalde auteurs ervan staan vermoedelijk ‘op de schouders’ van honderden anderen, wat de Mann-bibliotheek onafzienbaar maakt. Onder die omstandigheden voegt het mij niet om van De Buddenbrooks te betogen dat het zo'n prachtig, prachtig boek is. Hoogstens moeten lezers, die De Toverberg en Doktor Faustus in hun hart gesloten hebben, van de dwaling worden bekeerd dat men aan De Buddenbrooks voorbij kan gaan omdat het een ‘jeugdwerk’ is. Die opvatting kan ernstig worden bestreden. De eerste helft van het boek is dan wel vooral kleurrijke financiële geschiedenis van het ‘huis’ Buddenbrook (met als middelpunt de even gezonde als ridicule verdedigster ervan, de als personage zeer liebenswürdige Tony Buddenbrook), maar vanaf de tweede helft, waarin de ziel van de ogenschijnlijk ‘solide’ burger Thomas Buddenbrook tot aan de ‘rottende’ wortels wordt blootgelegd, is duidelijk dat de term ‘Gesellschaftsroman’ het boek in het geheel geen recht doet. Iedere lezer heeft er ongetwijfeld zijn meest favoriete passages in. Wat men daarvan zeggen kan is dat er daaronder niet een zal zijn die niet een thema bevat waarover Mann ooit ophield te schrijven: ziekte (de verbijsterende twee bladzijden aan het slot over het ziekteverloop van de tyfus); muziek (Hanno's openbaring van het wezen van Wagner onder de vleugel van zijn moeder); of politiek (meesterstukjes van ironie zijn de revolutiescènes in 1848).
Mijn smaak in die dingen is eenvoudig. Geen mooiere scène in de wereldliteratuur dan de ongelukkige liefdesgeschiedenis tussen Tony en Morten Schwarzkopf, aan het strand van Travemünde. Die wordt beëindigd met een schrijnende pennestreek: ‘Morten kuste haar langzaam en omstandig op de mond. Daarna keken zij in verschillende richtingen naar het zand en schaamden zich uitermate.’ En dat is nog maar aan het begin van het drama van het ‘verval van een familie’
■