Is een tijger iets gestreepts?
A.J. Ayer (1910-1989): een ruime geest met een rigide filosofie
Carel Peeters
Op dinsdag 27 juni overleed de Engelse filosoof A.J. Ayer. Hij behoorde tot de traditie van het Engelse empirisme, waar hij in 1936 een radicale wending aan gaf met zijn boek Language, Truth, Logic. Daarmee introduceerde hij voor Engeland het logisch-positivisme dat vooral in de jaren vijftig veel aanhangers en bestrijders had. In die jaren verschenen zijn bekendste boeken: The Problem of Knowledge en The Foundations of Empirical Knowledge. Van zijn meer dan twintig boeken verschenen in Nederlandse vertaling Filosofie van de twintigste eeuw, De kernproblemen van de filosofie en zijn boek over Bertrand Russell.
Vroeger hadden filosofen een sterke hang naar volledigheid. Ze bouwden systemen waarin ze alles probeerden te vangen: de staat, de geschiedenis, de logica, de psychologie, de ethiek, de esthetiek. Deze systeembouwers (als Kant en Hegel) behoren nu tot de geschiedenis van de filosofie, omdat het geloof aan een dergelijke volledigheid danig is afgenomen. Gefilosofeerd wordt er nog voornamelijk nog in speciale zin: taalfilosofie, logica, moraalfilosofie, rechtsfilosofie, cultuurfilosofie, wetenschapsfilosofie, godsdienstfilosofie. De filosofen die niet tot een van deze soorten gerekend willen worden behoren ondanks zichzelf tot een bepaalde school: het zijn existentialisten, fenomenologen, neomarxisten, logici, positivisten, empiristen, ethici, heideggerianen, deconstructivisten, structuralisten, hermeneutici enzovoort. Ook al is de hang naar volledigheid bij filosofen van deze scholen minder manifest dan bij de grote filosofen uit het verleden, zij proberen toch uitspraken te doen met een algemeen karakter. Maar door die algemeenheid ontstaan de moeilijkheden: ook al hebben ze het over hetzelfde, de beweringen van een empiricus blijken dan onverenigbaar te zijn met die van een heideggeriaan.
Filosoferen schijnt alleen nog mogelijk te zijn bij de gratie van blinde vlekken. De logici hebben een blinde vlek voor de ethiek, de structuralisten voor ‘het subject’, de heideggerianen voor het gezonde verstand, de empirici voor de esthetiek. Onder filosofen met een blinde vlek kunnen zich niettemin sympathieke geesten bevinden, zoals de vorige week overleden Engelse filosoof A.J. Ayer. Met zijn boek Language, Truth and Logic introduceerde hij voor Engeland in 1936 het logisch-positivisme met een stelligheid die zelfs in de altijd al sterk empirisch georiënteerde Engelse filosofie indruk maakte. In de geest van de filosofen van de Wiener Kreis (Moritz Schlick. Rudolf Carnap, van wie hij de bijeenkomsten enige tijd had bijgewoond) keerde hij zich tegen de metafysici die beweerden dat er nog een andere wereld bestaat dan die van de wetenschap, het gezonde verstand en de wereld die ons verschijnt via de zintuigen. Men kon wel over bovennatuurlijke zaken filosoferen, maar dat leverde nonsens of, vriendelijk gezegd, zinloze kennis op. Uitsluitend empirische en analytische uitspraken die controleerbaar waren beschouwde hij als zinvol.
Hoewel hij de radicale strekking van het boek later op logische gronden sterk relativeerde is het criterium van verifieerbaarheid altijd in zijn werk centraal blijven staan. Ook wanneer men weinig affiniteit heeft met het soort filosofische problemen waar Ayer zich mee bezighield, moet men erkennen dat hij met een uitzonderlijke helderheid schrijft en formuleert, en geen enkele concessie doet aan de verleiding om in specialistische terminologie te vervallen. Wanneer men gegrepen wordt door die filosofische problemen blijken het echt problemen: wat nemen we waar, wat is het waarheidsgehalte van uitspraken, in hoeverre kunnen we doordringen tot de geest van anderen, waaruit bestaat herinnering? Ayer maakte, in het voetspoor van Bertrand Russell, een probleem van de kennis. Hij beweerde dat het afhing van de methode waarmee men deze problemen te lijf gaat of er iets zinvols te voorschijn kwam. Zijn methode was rigoureus analytisch en dat betekende het analyseren van de gebruikte begrippen. Men zou kunnen veronderstellen dat Ayer met het poneren van zijn eerste stellingen een comfortabele basis had gelegd voor zijn analytische filosofie, maar zo werkte het niet. Dezelfde problemen keerden steeds terug. Het belangrijkste resultaat van zijn eerste boek was het principe van de verificatie.