De trieste leegte van veel musea
Het werd uit de berichtgeving niet altijd even duidelijk dat het vorige week gepresenteerde ontwerp van de architect Carel Weeber voor de ‘herinrichting van het Museumplein’ in Amsterdam nog slechts een plan is, dat wil zeggen: slechts één van de vele plannen die beschikbaar zijn. Wel is duidelijk dat het plan van Weeber de geest draagt van de Rotterdamse megalomanie, die er in dit geval uit bestaat dat het plein wordt gekoloniseerd door projectontwikkelaars die er twee ‘woontorens’ van veertig meter willen bouwen die helemaal niet in het karakter van de buurt passen, een nog hoger hotel en bovendien, let wel, ‘zes stadsvilla's’: het plan is betaald door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Dit alles zou gepaard gaan met een uitbreiding van het Stedelijk Museum en het Van Goghmuseum, bekostigd door de verkoop van de grond voor de woontorens, villa's en het hotel. Aldus onstaat een even innige als wurgende greep van afhankelijkheid, waarbij het karakter van het plein verdwijnt en de buurt de speeltuin wordt van de architect en de kunstparvenu die in de woontorens en de ‘stadsvilla's’ zou komen te wonen. Of de uitbreiding van het Stedelijk Museum en Van Goghmuseum zo nodig is heeft niemand zich afgevraagd. Het plan past geheel in de lijn van het kunstconsumentisme dat het museum als mondain pretpark ziet. Wie zich naar aanleiding van het plan-Weeber wil oriënteren op de functie en de aard van het moderne museum wordt in het boek Museumarchitectuur een handreiking geboden, met name in de interessante bijdrage van Rudi Fuchs over het Sir John Soane Museum in Londen en over de musea die stilistisch niet zijn te herkennen omdat het niet veel meer zijn dan glazen, neutrale wanden rond kale ruimtes. Fuchs is voorzichtig: ‘Misschien moet hij (de architect) een gebouw ontwerpen dat zijn eigen tijd niet probeert te ontkennen of af te
zwakken met zalen en kamers die niet uit ontzag voor de kunstenaar voornamelijk leeg zijn gelaten met als gevolg de trieste leegte van veel musea, zelfs als ze vol met kunstwerken hangen. Zo'n gebouw kan arrogant zijn, stijlvol, niet bang om ook mooi te zijn, een gebouw zo absurd als Scharouns Philharmonie, een gebouw dat radicaal is en onverwisselbaar, en dat daarom karakter heeft en adem en atmosfeer, een gebouw dat op pijnlijke wijze van zijn tijd is.’ Museumarchitectuur bevat de lezingen die op 30 oktober 1986 (!) werden uitgesproken tijdens het gelijknamige symposium in Eindhoven door architecten en museumdirecteuren: Geert Bekaert, Rudi Fuchs, Walter Nikkels, Lothar Baumgarten, Hans Hollein, Roland Somounet, Richard Meier en Cornelis van de Ven. Het bevat ook een overzicht van zeventig kunstmusea in Europa en Amerika en teksten van Marcel Proust, Paul Valéry, Theodor W. Adorno en Georg Baselitz over musea. (Uitgegeven door Uitgeverij 010, f 39,50)
CP
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Carel Peeters, Beatrijs Ritsema, Diny Schouten.