Aantekeningen van een goeie neus
In het eerste van zijn vier delen dagboeknotities (Wat je zegt ben je zelf) schrijft C. Buddingh' (1918-1986) in een notitie uit 1968 dat hij twee schriften terug heeft gevonden met aantekeningen die hij maakte in het begin van 1942. Omdat hij het daarin voornamelijk heeft over mensen in zijn directe omgeving besloot hij er geen stukken uit over te nemen, behalve enkele citaten. Ze zijn nu onder de titel Tussen de bedrijven uitgegeven door Ares Koopman (Uitgeverij Cadans, f 18,50). Het ene schrift bevat zuivere dagboekaantekeningen, het andere heeft de titel Tussen de bedrijven en gaat voornamelijk over zijn lectuur. Buddingh' las in die tijd bijna elke dag in het Journal van André Gide en moet zich daardoor geïnspireerd hebben gevoeld, zoals hij later ook de dagboeken van Léautaud verslond. De aantekeningen in Tussen de bedrijven gaf hij zo'n definitieve vorm dat hij ze aan vrienden voorlas. Ook Du Perrons Blocnote klein formaat moet hem als voorbeeld hebben gediend. In de dagboekaantekeningen in maart 1942 schrijft hij zelf nogal te spreken te zijn over de veertien bladzijden die hij af heeft, ‘alleen zijn de opmerkingen misschien wat al te veel naar aanleiding van citaten, of liever, staan er over het algemeen te veel citaten van anderen in, maar mijn geest heeft nu eenmaal een springplank nodig’. Jaren later, toen de vier delen met dagboekaantekeningen verschenen, waren juist de stukken waarin hij op lectuur reageerde het boeiendst, want Buddingh' had een goeie neus, vandaar dat hij ook geknipt was als samensteller van citatenboeken. Hoewel ze ‘tussen de bedrijven’ werden gemaakt beheerste literatuur in die tijd al Buddingh's leven. Zijn eerste bundel Het geirriteerde lied was in 1941 verschenen en in tijdschriften publiceerde hij recensies en
gedichten; hij was bevriend en/of correspondeerde met Max Dendermonde, L.Th. Lehmann, Wim Hussem, Nes Tergast, Jacques van Hattem, Max Nord, Ed Hoornik. Dit dagboek bevestigt wat Buddingh' tegen Lisette Lewin (voor Het clandestiene boek 1940-1950) vertelde over hoe het gegaan was met zijn onhandige aanmelding bij de Kultuurkamer. In dit verband staat in het dagboek een mooie passage over een vriend die teveel sympathie had voor iemand die vond dat Anna Blaman een ‘abnormale kijk’ op haar romanfiguren had. Hij schrijft dan dat zijn vriend soms ideeën heeft die ‘bedenkelijk naar die van de nieuwe ordelingen neigen’ En: ‘Verweet hem het normale tot criterium en evangelie te willen maken, het normale dat altijd vervelend is. Alleen het bizondere kan tot kunst worden.’ Een logisch vervolg op de uitgave van deze aantekeningen uit de nalatenschap lijkt een uitgave van Buddingh's brieven.
Tekening van Willem (Bernard Holtrop) uit ‘Libération’ van februari 1989
JS