Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneZo'n tien jaar geleden ontdekte men nogal onverwachts dat Nederland over een onvervreemdbaar literair erfgoed beschikte: de column. Met de roman wilde het maar niet echt lukken, maar al die stukjes in de krant, dat was toch eigenlijk ook literatuur. In 1979 stelde Karel van het Reve dat het beste proza van die jaren door columnisten werd geschreven, sterker nog, dat de Nederlandse columnist de beste der wereld genoemd mocht worden. Ook onze toekomstige minister van cultuur, A. Nuis, zag in datzelfde jaar nog vele ‘voortreffelijke stukken’ met een groot literair gehalte in de dag- en weekbladen (later, in 1985, kwam hij daar weer op terug en zag hij enkel wildgroei en verwording). En Nicolaas Matsier riep de periode 1974-1984 uit tot het decennium van de column. Hoopvolle dagen. Ze worden uitvoerig gememoreerd in het artikel ‘De column als literair genre’ in Bzzlletin van deze maand. De auteur, Erwin Wijmans, laat niet af te beweren dat de column zich nog altijd in ‘een grote en groeiende aandacht’ mag verheugen. Ieder stukje wordt gebundeld, het regent prijzen voor columnisten, hun namen staan vermeld in toonaangevende literatuurlexica. Wijman drukt bij zijn artikel zelfs een complete lijst met columnisten af, waarop de receptie van hun stukjes met sterretjes staat aangegeven. Enigszins confuus van zoveel literaire kwaliteit besluit hij: ‘De column is dus een stevig in de dag- en weekbladen verankerd literair fenomeen. En niet alleen daar. Dat blijkt uit de stortvloed van columnbundels, de regen van letterkundige prijzen en bij tijd en wijle de stormen van protest tegen dit jonge, maar daarom zeker niet minderwaardige genre.’ Het klinkt opwindend, die stortvloed en die stormen, maar het probleem is nu juist dat de column wel degelijk een minderwaardig genre is, dat wil zeggen, minder waard dan een goede roman, kort verhaal of essay, alle bundels en prijzen ten spijt. Columns liggen stevig in de dag- en weekbladen verankerd, inderdaad, ze zijn per definitie vluchtig en tijdelijk; iets heel anders dan literatuur, dus. Met een beetje geluk kan een bundel columns een aantal jaren leesbaar blijven, in sommige uitzonderlijke gevallen wel tien jaar, in een heel enkel geval wel honderd jaar, maar dan nog: wie kan beweren dat de beste feuilletons van Couperus beter zijn dan zijn grootste romans? (En dan zijn die feuilletons vaak nog meer korte verhalen en schetsen dan columns; net als het verzameld werk van Carmiggelt, overigens. Wie het genre van de column verdedigt met het oeuvre van Carmiggelt in de hand is niet goed bij zijn hoofd.) Waar zijn ze gebleven, de krantestukjes van weleer? Wie pakt er nog wel eens een bundel Falklandjes uit de kast? Wie leest 's avonds voor het slapen gaan nog fijn even een bundel van de Dagboekenier? Of de overpeinzingen van Jacques Gans? Of de volledige werken in dertien banden van Theodor Holman? Ik geloof dat het K.L. Poll was die enige tijd geleden in de Haagse Post liet weten dat van alles wat er in deze jaren geschreven wordt slechts het werk van onze beste columnisten zal beklijven. Als hij gelijk heeft, dan beklaag ik de eindexamenleerlingen van de toekomst. Niet alleen zullen zij meer Nederlandse namen uit vroeger tijden moet kennen dan er Griekse goden en helden zijn, ze krijgen er ook nog eens een complete mythologie bij. Ik begrijp nu al vaak nauwelijks welke oudbakken persoonlijke vetes er tussen de regels van al die krantestukken worden uitgevochten, laat staan dat iemand er over twintig jaar zonder een zware annotatie wijs uit zal kunnen worden. Toe, pappa, lees nog eens voor over Weinreb. Een column is op z'n hoogst een poor man's essay. (Het bastaardgenre van de persoonlijke column, de wereldbeschouwing vanachter het aanrecht, bewaar ik graag tot een volgende keer.) Hij wordt geschreven door schrijvers die wat willen verdienen en gelezen door lezers die te lui zijn om zich geestelijk in te spannen. Een essayist die een half jaar zwoegt op een doorwrocht betoog, krijgt van een literair tijdschrift net genoeg geld om zijn kat een maand te eten te geven en wordt gelezen door vijfhonderd mensen; wanneer hij iedere week een pittig stukje schrijft, krijgt hij echte boze brieven uit alle uithoeken van het land en kan hij de champagnefles laten knallen. Volgens Lolle Nauta zijn alle spraakmakende intellectuelen columnisten; inderdaad, spraakmakend, er wordt soms wel een dag lang over nagekletst. Heel erg is dat niet. Er steekt niets kwaads in het genre. Essays en romans worden toch wel geschreven. Er is ook niets tegen een bundel columns; wat achterhaald is, wordt op een gegeven moment toch wel vergeten. Het wordt pas kwalijk wanneer het gezicht van de Nederlandse literatuur bepaald wordt door columnisten, opgeblazen door de eigenwaan van stukjesschrijvers en de geestelijke luiheid van lezers. Natuurlijk lezen wekelijkse artikeltjes vol geestigheden en smadelijke verdachtmakingen veel prettiger dan een loodzware roman van driehonderdvijftig pagina's of een essay waar onder het lezen bij nagedacht moet worden. Maar wie ze dan ook meteen maar tot grote literatuur uitroept, maakt zich schuldig aan gemakzucht. Er wordt hier en daar goedmoedig gemopperd dat de columnisten van nu zijn wat de dominees van weleer waren; het gevaar is groot dat ook de Nederlandse literatuur van de tweede helft van de twintigste eeuw, net als die van de negentiende, als een domineesliteratuur de geschiedenis in zal gaan. |
|