En toch, mijnheer, noem ik mij romanticus
Een essayistisch-lyrische encyclopedie van het gevoel
Humeuren & temperamenten Een encyclopedie van het gevoel door Gerrit Komrij Uitgever De Arbeiderspers, 207 p., f 29,90
Carel Peeters
De hedendaagse filosofie is door de bank genomen zo bloedeloos omdat de psychologie er totaal uit verdwenen is. Dat is geen wonder: psychologie zou een groot deel van de drijfveren van filosofen kunnen ontmaskeren als identiek aan het spelen van Vestzak/Broekzak: hoe ongemerkt een stel begrippen uit het ene boek naar een ander boek te krijgen. Met de psychologie is ook de werkelijkheid uit de filosofie verdwenen. Wanneer de filosofie nog ergens een vitale indruk maakt kun je er zeker van zijn dat op een gegeven moment de namen vallen van filosofen die ook psycholoog waren. Zij hielden met hun ene oog altijd de werkelijkheid in de gaten om te kijken of ze zich met hun ideeën niet van haar aan het loszingen waren: Diderot, Lichtenberg, Vico, Voltaire, Schopenhauer of Nietzsche. Dat de filosofie er zo beroerd voor staat heeft alles te maken met gebrek aan belangstelling en angst voor literatuur en psychologie. Literatuur en psychologie kunnen filosofen namelijk van hun speelgoed ontdoen: het idee dat het rationalisme van alle ellende de schuld is. De hedendaagse filosofen doen daarom alsof het rationalisme het rationalisme nog is, terwijl de romantiek, de decadentie, het symbolisme en de psychoanalyse het al bijna twee eeuwen lang hebben genuanceerd. Het is de weigering om de menselijke natuur (zoals die door de Romantiek boven tafel kwam) zijn gang te laten gaan en tegelijk het rationalisme als noodzakelijk te erkennen die de bloedarmoede van de hedendaagse filosofie veroorzaakt. Descartes' ‘Cogito ergo sum’ is al lang veranderd in ‘Ik voel dus ik moet wel denken’.
De namen van Diderot, Lichtenberg, Vico, Schopenhauer of Nietzsche treden niet op in Gerrit Komrijs Humeuren & temperamenten (dat in 1987 en 1988 in afleveringen in de Boekenbijlage heeft gestaan), maar hun echo is er wel in te horen. Meer dan een echo is het niet, want het is opvallend dat Komrij ook in dit boek weer volledig op eigen kompas vaart en zijn steun niet zoekt bij anderen. Het verklaart waarom dit boek zo oorspronkelijk is. Het komt niet uit het niets vallen, maar is in zijn uitwerking met niets te vergelijken: een rapsodische, essayistisch-lyrische encyclopedie van het gevoel waarin Komrij het door elkaar heeft over ‘ik’, ‘je’ en ‘we’, zodat hij het niet alleen over zichzelf heeft, maar evenzeer over dat wat hij voor het ‘we’ van de menselijke natuur houdt.
Een encyclopedie waarin men iets ‘objectiefs’ opzoekt over Angst, Drift, Haat, Inertie, Eigendunk, Overgave, Lafheid, Querulantisme, Vliegangst, Hebzucht, Kriebelziekte of Verveling is het niet. Dit alles komt er wel in voor, maar gezien door de ogen van Komrij. De aard van het boek nodigt hem echter uit tot het doen van uitspraken over ‘de ongevederde tweevoeter’ zodat er een Komrijiaanse antropologie ontstaat. Daarin wordt geen mooi weer gespeeld. Wanneer het om de minder charmante gevoelens en eigenschappen van mensen gaat hoeft men van Komrij niet te verwachten dat hij ze op een afstand houdt. Hij integreert ze ongezien. Het boek is een en al nuance in stijl en visie, maar soms is het eenvoudig, zoals wanneer Komrij het heeft over de ‘egoïstische oerdriften seks, oorlog en vreten’. Dit is min of meer de uitgangspositie en het is duidelijk dat Descartes' ‘Ik denk dus ik ben’ op zoveel drifmatigs niet meer past. Komrij leeft namelijk niet in de eeuw van de Verlichting, maar eerder in de eeuw van de Duisternis en moet dus flink bijlichten om nog iets te zien. Komrij bekent zich dan ook ruiterlijk tot de Romantiek. Niet de zoetgevooisde Romantiek, maar de Romantiek met haar dubbele gezicht van engel en satyr, van liefde en haat, van vogels en uitlaatgassen. ‘En toch, mijnheer, noem ik mij romanticus’ schrijft hij na een opsomming van alle ellende die de romantiek heeft veroorzaakt: ‘Als ik de romantiek, dat vat vol tegenstrijdigheden, vol lichtplekken en duisternissen, niet in me had - ik zou zijn als een hutspot zonder uien. Wat is de rede zonder specerijen een smakeloos ding! Ze moet worden gekruid met geheimen, ze dient zich te laten kneden en omvormen door de beklemmende, stremmende, gistende, brandende pepers en angels, ze hoort contrasten met zich te laten versmelten om verteerbaar te blijven. (...) Zoals het humanisme nooit de alchemie verloochende, zo mag ook het heldere
verstand nooit zijn donkere complementen verloochenen, op straffe van een dor verstand te worden. Een verstand zonder creatief vermogen.’ Het is over deze ‘contrasten’ dat Humeuren & temperamenten gaat en dan meer over de ‘donkere complementen’ van de rede dan over de lichte, al treden ze bij Komrij meestal tegelijk op.
Gerrit Komrij, tekening Dirk Wiarda