‘Pas jij op de procenten, Brian, dan passen wij wel op de muziek’
De biografie van de man die achter de Beatles verdween
Brian Epstein The Man who Made the Beatles door Ray Coleman Uitgever Viking, 496 p. Importeur Penguin Nederland, f 65,50
Jaap Boots
Ergens in het studiejaar 1956-57 speelt de dan eenentwintigjarige Brian Epstein, student aan de Royal Academy of Dramatic Art in Londen en de latere manager van The Beatles, de rol van Constantin in De meeuw van Tsjechov. In het toneelstuk zit een scène waar Constantin zijn geliefde vertelt hoezeer hij zijn moeder vereert, waarop zij zich walgend van hem afkeert. Constantin probeert dan zelfmoord te plegen, maar raakt slechts gewond aan het voorhoofd. Als zijn moeder hem daarna wil troosten en verzorgen krijgt Constantin een woedeaanval en rukt tierend het verband van zijn voorhoofd.
De première van de film Help, 29 juli 1965. De Beatles en Brian Epstein worden voorgesteld aan prinses Margaret en Lord Snowdon
Epstein speelde deze rol volgens zijn biograaf Ray Coleman zo overtuigend dat het beangstigend was, zo meldt hij in zijn vuistdikke biografie Brian Epstein. The Man who Made the Beatles. Hij citeert een toenmalige medestudente van Epstein: ‘It was actually getting rid of something in Brian. I thought: wait, this is not acting. It was obviously therapeutic to him.’
Een interessant (psychologisch) gegeven voor een biograaf zou je zeggen, het acteren van Epstein in De meeuw. Maar helaas, Coleman werkt het niet verder uit. In plaats daarvan geeft hij een verslag van het problematische drinkgedrag van Epstein. Het is niet de enige kans die Coleman heeft laten liggen om van The Man who Made the Beatles meer dan zomaar een biografie te maken.
Zo verzuimt hij eveneens een sluitende verklaring te geven voor de fascinatie van Epstein voor The Beatles, een fascinatie die aanvangt als hij hen voor het eerst ziet spelen in The Cavern, een vochtige en dampende kelderclub in een achterafstraatje van Liverpool. Dat Epstein op de eerste plaats ondersteboven was van de muziek van het viertal lijkt onwaarschijnlijk, maar toch doet Coleman het voorkomen alsof Epstein bij dat eerste bezoek aan ‘the best of all cellars’ voornamelijk zijn oren heeft gebruikt: ‘There was songwriting energy within the group,’ parafraseert Coleman de gedachten van de aanstaande manager. ‘He was flummoxed. They could handle ballads as well as beat,’ enzovoort.
Onzin. Epstein mocht dan de succesvolle manager van een van de grootste platenzaken van Liverpool zijn geworden nadat hij gesjeesd was van de toneelschool, hij had de ballen verstand van rock 'n' roll. Toen hem in 1964 - hij was toen al drie jaar manager van The Beatles - voor het radioprogramma Desert Island Disc werd gevraagd welke tien platen hij mee zou nemen naar een onbewoond eiland was er maar één rocknummer bij (She's a Woman van The Beatles). De rest was klassiek. Hij hield van ‘mooie muziek’. Immers, hij was een man met stijl en smaak. Afkomstig uit een redelijk welgestelde joodse familie, ging hij altijd onberispelijk gekleed-en was hij al op jonge leeftijd de gelukkige bezitter van een luxe Ford Zodiac. Hij was geïnteresseerd in kunst en mode (aanvankelijk wilde hij modeontwerper worden) en verzot op toneel. Hoe kon een man met zo'n andere achtergrond ineens geïntrigeerd raken door vier in leer en jeans gehulde jonge binken die zich zwetend door een rock 'n' roll-set heen werkten, die rookten, uit flesjes dronken en ruwe grappen maakten op het wrakke podium van The Cavern?