Twee tradities
Bij zijn onderzoek naar opvattingen en criteria is Anne de Vries gestuit - en hij noemt dat zelf onthullend - op eigenlijk maar twee uitgesproken tegengestelde visies op het kinderboek, een pedagogische en een esthetische. De eerste opvatting, de pedagogische, gaat terug tot de Verlichting die de mensen (en de kinderen) wilde ontwikkelen; de tweede, de esthetische, tot de Romantiek, die wilde aansluiten bij de behoeften van het individu, de wensen van het kind. Hoe de maatschappij de eeuwen daarna ook veranderde, deze twee verschillende opvattingen over de eisen waaraan goede kinderboeken zouden moeten voldoen, zijn constant gebleven. De mensen die in de jaren zeventig van deze eeuw bijvoorbeeld met hun kritiek ‘vanuit een andere hoek’ op het kinderboek gedacht mochten hebben dat ze een nieuwe opvatting verkondigden, hadden het mis: in feite zetten ze een heel oude traditie voort, de Verlichtingstraditie die kinderliteratuur een grote invloed en een edele taak toekende.
Dik Trom, illustratie van Joh. Braakensiek
Anne de Vries heeft de afgelopen honderd in drieën verdeeld: van 1880 (als het tijdstip waarna er met enige regelmaat ideeën over kinderliteratuur opgeschreven werden) tot 1930, de periode 1930-1960 en de periode van na 1960 tot ongeveer 1980. Voor deze tijdvakken heeft hij onderzocht hoe er binnen en buiten de religieuze en politieke zuilen gedacht werd over kinderboeken, over kinderen en over de invloed van kinderliteratuur. Dit illustreert hij bij voorbeeld aan de hand van de praktijk in jeugdbibliotheken. Voor elke periode kan De Vries een paar smakelijke voorbeelden aanhalen, zoals bijvoorbeeld voor de eerste periode de discussie over de toelaatbaarheid van Dik Trom en Pietje Bell.
In de periode 1880-1930 wordt vooral een discussie gevoerd over de vraag aan welke eisen kinderboeken moeten voldoen. In de tweede periode wordt vaker de vraag naar de literaire kant van het kinderboek gesteld, hoewel er na de oorlog ook weer erg bezorgd gedaan wordt door overheid en andere staatsopvoeders over de vervlakking van de jeugd onder invloed van strips, van radio, televisie en film. Eigenlijk pas in de derde periode, na 1960, worden er wat gedecideerder uitspraken gedaan over de wenselijkheid van literaire kwaliteiten in het kinderboek. Hoewel ook dan, in de jaren zeventig, de opvoedersdiscussie weer oplaait, naar aanleiding van de vraag of de maatschappij ook via het kinderboek hervormd moet worden en naar aanleiding van de aanval van Guus Kuijer op de ‘ontkinderlijkte’ volwassenen. Natuurlijk hangen de opvattingen die mensen hebben over kinderboeken nauw samen met de invloed die ze aan kinderboeken toekennen. Daarover is nooit iets echt vastgesteld, maar al naar gelang het de schrijver uitkomt, kent hij/zij grote of geen invloed toe aan het kinderboek. Wat dat betreft lijkt de discussie sprekend op die over de schadelijkheid van geweldsfilms op de televisie. Ook daarover kunnen mensen in grote woede en verwarring raken, zonder dat ooit een direct verband aangetoond kan worden tussen geweld op en voor het televisieschermpje.
Anne de Vries heeft gewetensvol en vlijtig vele, zeer vele opvattingen over kinderboeken geïnventariseerd en in zijn boek weergegeven, en hij heeft dat alles zeer leesbaar opgeschreven. Daarmee is Wat heten goede kinderboeken in ieder geval een prachtig naslagwerk geworden voor mensen die willen weten wie wat heeft gemeend en geschreven over kinderliteratuur, en het belang van zo'n nogal uitputtende verzameling moet niet onderschat worden in een land waarin nauwelijks of geen serieuze en/of wetenschappelijke studie naar kinderliteratuur gedaan wordt. Naast het historisch-kritische overzicht van de kinderliteratuur Wormcruyt met suycker van D.L. Daalder, en het historisch-pedagogische overzicht Het kinderboek als opvoeder van Lea Dasberg, is er nu dan een historisch overzicht van de opvattingen die alle mogelijke volwassenen er de afgelopen honderd jaar over kinderboeken op na hebben gehouden. Voor de lezer die zijn boek gewoon achter mekaar uit wil lezen, werkt die overdaad aan citaten en meningen als een serie doffe dreunen. Die lezer neemt versuft automatisch maar aan dat De Vries wel gelijk zal hebben. Nee, niet nog meer citaten alsjeblieft, kreunt hij, we geloven je op je woord.