Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneIn zijn autobiografie vertelt de Amerikaanse schrijver Paul Bowles dat hij als jonge, aankomende schrijver een correspondentie begon met het boegbeeld van het Amerikaanse modernisme, Gertrude Stein. Brieven vol leven en literatuur gingen heen en weer over de Atlantische Oceaan en er ontstond een vriendschap van woorden. Toen, op een dag, bevond Bowles zich in Parijs en besloot hij zijn literaire beschermheilige op te zoeken. De deur van het appartement werd geopend door Alice B. Toklas, wier mond openviel van verbazing. De beide vrouwen hadden zich door de brieven namelijk een heel ander beeld van hun correspondent gevormd: bij de naam Paul Bowles zagen zij een zeventigjarige, ietwat levensmoede man voor zich, en niet de schuchtere jongen die nu op de drempel stond. Die ontmoeting vond plaats in een wereld zonder televisie, toen de meeste schrijvers nog onzichtbaar waren. Er waren foto's, er waren geruchten, roddels, reputaties, maar dat alles suggereerde meer dan het verklaarde. Tegenwoordig zou je kunnen zeggen dat een schrijver niet bestaat voordat hij zijn gezicht op televisie heeft laten zien. Schrijvers die niet op televisie willen, zijn ook interessant; heel even. Bij een boek hoort een beeld van de schrijver, het tweedimensionale beeld van het televisiescherm. En aangezien een auteur op televisie in de regel spreekt over een boek dat de kijkers (nog) niet gelezen hebben, komt de auteur vóór het boek, zowel in letterlijke als figuurlijke zin. Het gevolg is dat het boek naderhand het beeld van de auteur verklaart en niet andersom. Schrijvers op televisie; het blijft uiterst riskant. De auteur die zich voor de camera vertoont, plaatst zichzelf tevens tussen zijn boek en de lezer. Dat kan goed uitpakken en hem een nieuwe, onvoorstelbaar grote lezersschare opleveren. Het kan ook fout gaan. In dat geval is het beeld dat het publiek van de schrijver, en belangrijker, zijn werk heeft, voorgoed getroubleerd. De auteur kan een genie zijn, maar wanneer hij niet beeldgeniek is, kan hij voortaan beter met afwasborstels langs de deuren gaan. Het onlangs uitgezonden televisievierluik Nauwgezet en wanhopig wordt alom bejubeld, en als televisie zal het ongetwijfeld ‘het beste zijn dat in jaren...’ enzovoort, maar met boeken heeft het niets te maken. Opvallend in de commentaren achteraf was hoeveel aandacht er aan uiterlijkheden werd besteed; de manier waarop de vier schrijvers praatten, hoe de een bedachtzaam naar woorden zocht, de ander maar doorratelde, de een zo bescheiden, de ander zo zelfingenomen uit zijn ogen keek. De grote verliezer was de criticus George Steiner. Hij bleek te beschikken over een onuitstaanbare televisiepersoonlijkheid (een zelfgenoegzame zuurpruim), die schril afstak bij de warme menselijkheid van György Konrád. Nu zegt de manier waarop deze vier mensen praten (en natuurlijk wat ze zeggen) wel iets over hun werk, maar niet alles. Het is dan ook vreemd te zien hoe bijvoorbeeld Jacq. Vogelaar in De Groene Amsterdammer (nota bene onder de de kop Boeken; welke boeken?) zich mee heeft laten voeren door zijn ergernis: ‘In de eerste aflevering was het Steiner die de meeste indruk op mij maakte, misschien door de bizarre feiten die hij over zijn hoogculturele opvoeding vertelde en door de fascinatie voor zijn vader, maar ook door de scherpte van zijn formuleringen. Juist die scherpte begon mij in latere afleveringen te irriteren.’ Vogelaars afkeer werd vooral opgewekt door de niet aflatende drang van Steiner om te theoretiseren over politiek, cultuur en het leven in het algemeen. ‘Typisch ook de theoreticus om als het over politiek gaat moralistisch te worden.’ Nu lijkt Vogelaar mij een man die zelf niet vies is van een paar theorietjes op z'n tijd en zijn eigen boeken bestaan ook bepaald niet uit alleen maar vlees en bloed, dus waarom moet de ideeëndrang van Steiner, in mijn ogen een groot criticus, het plotseling ontgelden? Omdat hij niet dicht bij zichzelf bleef. Zolang hij persoonlijke herinneringen ophaalde, was het prachtig, zodra hij zijn doos met stellingen en ideeën opentrok (die hij in zijn boeken al eerder had uitgewerkt, vandaar dat praten ‘zoals een specht hakt’ (Vogelaar)) viel hij door de mand, dat wil zeggen als televisiepersoonlijkheid. Maar wat zegt dat? En Steiner kan nu wel een vervelende man zijn die zichzelf herhaalt, maar wat heeft dat te maken met de boeken die hij twintig jaar geleden schreef? Een stelling: schrijvers die op een interessante manier over zichzelf praten, doen het ‘goed’ op de beeldbuis, schrijvers die onpersoonlijk zijn, die over ideeën praten, die een afstand tussen zichzelf en hun woorden scheppen, kunnen het wel vergeten. Het resultaat hiervan is dat schrijvers in het televisietijdperk vooral geneigd zijn over zichzelf te schrijven, zodat hun boeken een verlengstuk van hun eigen, duidelijk zichtbare, persoonlijkheid worden. Eerst de auteur, dan het woord. Een schrijnend voorbeeld van deze ontwikkeling was het interview dat Adriaan van Dis met Umberto Eco had over De slinger van Foucault. Van Dis gaf er blijk van zich al geen literatuur van waarde meer te kunnen voorstellen die niet persoonlijk was, terwijl Eco het nog vanzelfsprekend beschouwde dat literatuur op een onpersoonlijke manier persoonlijk kon zijn (als voorbeeld gaf hij Homerus). Resultaat: Eco deed het niet goed op televisie. Het zichtbare ongemak waarmee hij reageerde op Van Dis' vraag waarom hij niet wat persoonlijker schreef, gaf hem iets schuldigs, alsof hij door het schrijven van een niet-autobiografisch boek iets probeerde te verbergen. Was het vroeger de opdracht van de schrijver juist zoveel mogelijk raadsels te scheppen, zichzelf te laten verdwijnen in zijn werk, door het oog van de camera ziet zo iemand er alleen maar slinks en achterbaks uit, als een louche tweedehands-autohandelaar. |
|