Brieven aan Salman Rushdie (7)
Schrijver-essayist K. Schippers is na Marga Minco, Koos van Zomeren, Hermine de Graaf, Willem Brakman, J. Bernlef, Willem van Toorn, A.F.Th. van der Heijden, Wanda Reisel en Herman Brusselmans de volgende schrijver die zich tot een collega-in-ballingschap richt. Schippers, wiens recente beschouwingen en verhalen werden gebundeld in Museo Sentimental, grijpt terug op het titelverhaal van zijn vorige bundel, De berg en de steenfabriek.
Amsterdam, 1 mei 1989
Geachte heer Rushdie,
Een paar jaar geleden reisde ik voor het dagblad NRC Handelsblad naar Aix-en-Provence. Deze Zuidfranse stad is misschien het bekendst geworden door de schilder Paul Cézanne, die er de laatste zestien jaar van zijn leven op een heuvel zijn atelier had. Hier schilderde hij op zijn dagelijkse tochten steeds weer de Montagne Sainte-Victoire, alsof elke poging deze massieve berg weer te geven tot mislukken gedoemd was. Toch gaf hij het niet op.
Ik ging niet alleen om Cézanne naar de Provence. Mijn bestemming was Les Milles, een dorp dat tien kilometer ten zuiden van Aix ligt. Daar staat een steenfabriek die in 1939 als interneringskamp werd gebruikt.
Verreweg de meesten van de gevangenen waren Duitsers of Oostenrijkers die na 1933 naar het vrije Frankrijk waren gevlucht. De schrijvers Walter Benjamin, Lion Feuchtwanger en Golo Mann, de schilders Hans Bellmer, Max Ernst en Anton Räderscheidt en vele andere vluchtelingen waren door de Franse regering, toen er nog geen Duitse soldaat een voet op Franse bodem had gezet, in dat kamp gestopt. Het waren en bleven immers Germanen en met hen wist je het maar nooit.
Hans Bellmer, Max Ernst in baksteen (1942)
Een aantal gevangenen heeft via Marseille nog de wijk naar Amerika kunnen nemen. Voor de achterblijvers had het lot nog een verrassing in petto die zelfs met begrippen als cynisch of absurd niet meer gekaraktiseerd kan worden.
Nadat in juni 1940 de Frans-Duitse wapenstilstand werd getekend en de Vichy-regering van Pétain aan het bewind kwam, zaten de gevangenen nog steeds in Les Milles. Er kon nu alleen niet meer worden beweerd dat ze werden vastgehouden omdat ze met Hitler sympathiseerden. En dus veranderde men eenvoudig de reden van hun internering: ze zaten er nu omdat ze tegenstanders van het Derde Rijk waren. Hun bewakers bleven dezelfde Fransen; de fabriek stond in de ‘zone libre’.
Over Les Milles schreef ik een stuk dat ik De berg en de steenfabriek noemde. Vanaf de binnenplaats hadden de gevangenen immers een schitterend uitzicht op de Sainte-Victoire, zodat de schoonheid in deze tragedie ook nog een rol leek te spelen. Minstens tweeduizend gevangenen werden later naar Auschwitz getransporteerd.
Ik vertel u dit, mijnheer Rushdie, niet alleen omdat het gebruik van juist dit kamp zo helder aangeeft dat een ideologie altijd wel een reden weet te verzinnen om iemand gevangen te nemen. Het verhaal geeft mij ook de kans een beeld ter sprake te brengen dat, naar mijn idee, de geestelijke en lichamelijke kwelling van elke gevangenschap symboliseert.
In de tijd dat ik in Les Milles was, werd er net een excursie naar de steenfabriek georganiseerd. Ik maakte daar kennis met een ex-gevangene, de schilder Ferdinand Springer. Het was het stof, het rode stof, zei hij. Dat was het kamp. De rode stofdeeltjes van de dakpannen die overal indrongen, binnendrongen. Diep in je poriën, onder je oogleden, in je reet. In het brood, in het water. Over de gezichten hing een vaalrode glans. Je vrat steen, je was steen. Dat rode stof heeft zich opgehoopt onder m'n huid, die voel ik nog.
Op het schilderij Max Ernst in baksteen (1942), waarvan de schets in Les Milles werd gemaakt, is dat gevoel zichtbaar. Het is de aangrijpendste verbeelding van gevangenschap die ik ken. Het gezicht bestaat alleen nog uit steen; de muur valt samen met de huid.
U, mijnheer Rushdie, verkeert in een gevangenschap zonder muren. In elke ruimte die u betreedt bent u schijnbaar vrij. Als ik aan u denk zie ik het rode steen op uw gezicht. Hoogachtend,
K. Schippers