Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneSoms lijkt de Nederlandse literatuur één lange herhalingsoefening. Door het literaire landschap lopen een aantal voetsporen, achtergelaten door voorgangers, en wee degene die een andere weg durft te kiezen. Van boeken eist men dat zij op andere boeken lijken. Van schrijvers wordt niet alleen verwacht dat zij zichzelf tot in het oneindige herhalen, ze worden ook geacht te schrijven zoals anderen vóór hen schreven. Neem de polemiek, bijvoorbeeld. Over de voorwaarden waaraan een polemist hoort te voldoen, is de laatste jaren zoveel af gezeurd dat er inmiddels niets zinnigs meer over te zeggen valt. Maar critici en aanverwanten hebben voor dit literaire genre echter een blauwdruk klaarliggen: hoor je het woord polemiek, dan hoor je de naam W.F. Hermans. Sinds die in een inmiddels wel heel grijs verleden Mandarijnen op zwavelzuur publiceerde, wordt van iedere auteur die meent de wapens te moeten opnemen, verwacht dat hij naar dezelfde botte bijl grijpt waarmee zijn grote voorganger ooit op zijn vijanden inhakte. Zoiets leidt natuurlijk helemaal niet tot polemiek, maar tot imitatie en pastiche. Maar daar lijkt niemand zich aan te storen: iedere schriftelijke belediging wordt al snel tot Polemiek uitgeroepen, wanneer hij maar een beetje op één regel van W.F. Hermans lijkt. Het zijn vooral de jonge schrijvers die zuchten onder de last van het verleden. In het lentenummer van het Vlaamse literaire tijdschrift De Brakke Hond windt Bart de Man zich na aanleiding van de door Koos Hageraats samengestelde bloemlezing De knuppel in het hoenderhok in enkele bladzijden onbezonnen proza op over de verwording van de Nederlandse polemiek. Volgens De Man is polemiseren anno nu een maniertje geworden: ‘Men gaat met elkaar in de clinch - omdat het zo lekker wegleest en goed verkoopt, maar ook om zich vooralsnog op die manier van zijn schrijvend bestaan te kunnen overtuigen. (...) Polemiseren verwordt tot een hormonaal tijdverdrijf waarin men het bloed nog eens door de aderen voelt jagen. (...) Waarover het gaat, weet niemand. Maar het gaat dan ook nergens over.’ Ferme taal, en je bent benieuwd naar de weg uit de impasse van het overbewustzijn die De Man zijn lezers te bieden heeft. Maar nee hoor, in de daaropvolgende pagina's komt hij slechts aanzetten met een lijstje waarop zijn eigen all-time favourites van het polemische genre staan - Karl Kraus, Van Deyssel en Busken Huet - en kan ook hij het niet laten met een aantal spelregels voor de dag te komen, met een ontwerp voor de Enige Echte Polemiek. Spelregels zijn er genoeg; iedereen weet hoe het hoort, alles moet lijken op iets anders. De Maximalen waren pas echt revolutionair toen bleek dat ze precies hetzelfde deden als de Vijftigers. Een roman is pas een roman wanneer hij op een roman van Vestdijk lijkt, een uitgever is pas een echte uitgever wanneer hij zich de persoonlijkheid van wijlen Geert van Oorschot aanmeet. Een ander tragisch voorbeeld van deze literaire stagnatie is het studentenblad Propria Cures. De overlevering wil dat dat blaadje een glorieus verleden heeft, zodat de huidige redactie uit alle macht probeert de nieuwe nummers te laten lijken op de oude. Fijn, net als vroeger. Maar de voetsporen van hun voorgangers bleken naar een dood spoor te leiden; een aflevering van De Staatscourant is inmiddels leuker dan twee jaargangen Propria Cures bij elkaar. Vormde het blad ooit een springplank voor jong talent, tegenwoordig is het een valkuil voor mislukte oud-studenten, humorloze kneuzen die zich door middel van imitatie van voorgangers alsnog een plaats in de traditie hopen te verwerven. Propria Cures wordt dan ook alleen nog gelezen door ex-medewerkers die hun sentimentele droom van een roemrijke traditie niet verstoord wensen te zien; geen enkele frisse student zal er zijn vingers aan branden. Overal heerst de nostalgie. Ook in de literaire kritiek wordt weer veel naar vroeger verwezen. Aan de universiteit van Groningen leert Aad Nuis een groep jonge studenten hoe een recensie geschreven behoort te worden. Uit een verslag van een van zijn gastcolleges in NRC Handelsblad valt op te maken dat hij de nieuwe generatie critici leert hun enthousiasme in te ruilen voor dezelfde hemeltergende bedaagdheid waarmee hij zelf in de jaren zeventig zulke hoge ogen gooide. Leuk, net als vroeger. (En passant probeert hij daarbij zijn eigen voetsporen uit te wissen: als ik de verslaggever van NRC Handelsblad goed begrijp moet zijn beruchte recensie over Kellendonks Mystiek lichaam nu geheel en al op het conto van de koppenmaker van de Volkskrant geschreven worden, die boven zijn ‘omzichtig’ geformuleerde bespreking ‘Antisemitisme bij Kellendonk’ gezet zou hebben; als ik het mij goed herinner, stond er boven die recensie ‘Wolken van antisemitisme’, een zinsnede die in de bespreking letterlijk was terug te vinden; eerder gemakzuchtig vaag dan omzichtig, lijkt me.) Traditie in Nederland: het klakkeloos navolgen van anderen. Het resultaat is dat een echte polemist liever zijn tong afbijt dan dat hij zichzelf een polemist noemt, een echte criticus zichzelf geen criticus noemt en een echte schrijver zichzelf geen schrijver. |
|