Emil Ludwig
Opmerkelijk is nu dat Vestdijk - aldus Kralt in zijn leesbare en intelligente studie over Vestdijks historische romans - in dit debat de zijde van Huizinga koos. Dat zou je niet verwachten. Dat gebeurde in een lezing die hij tijdens de oorlog in Sint Michielsgestel hield. Vestdijk zegt daar dat de vie romancée een stap verder gaat dan de historische roman, een stap te ver naar zijn mening. Bovendien verwijt hij het genre gemakzucht. Er worden altijd grote personen beschreven, wat in het geval van de toenmalige maëstro uit het vak, Emil Ludwig, inderdaad juist is: Goethe, Mussolini, Napoleon, Bismarck en Wilhelm II waren enkele van zijn onderwerpen. Het irriteerde Huizinga destijds mateloos dat Ludwig zijn personages woorden in de mond legde die ze nooit gesproken hadden - en dat, zo zou je zijn gedachte kunnen uitwerken, terwijl daar meer dan voldoende van bekend was. Vestdijk was het daar mee eens, Kralt formuleert diens eisen voor de adequate historische roman dan ook als volgt: deze ‘dient het grote historische gebeuren slechts zijdelings te benaderen; hij gaat uit van wat mogelijk is; hij zoekt zijn authenticiteit in de dagelijkse, veelal vergeten, dingen’. Dat is een adequate omschrijving want geldt niet alleen voor het werk van Vestdijk maar voor bijna alle belangrijke historische romans van het ‘oudere type’. Voor Oorlog en Vrede van Tolstoj, het meeste werk van Scott, Het woud der verwachting van Hella Haasse, de oorlogsromans van Hermans, noem maar op.
Simon Vestdijk, tekening Dirk Wiarda
Daarmee zitten we midden in de mêlée. Want waarom zou dit zo moeten zijn? Voelt iedereen wel dat het vreemd is om Mussolini of Wilhelm II dingen te laten zeggen die controleerbaar onjuist zijn (alhoewel: ook daarmee kan de schrijver een bedoeling hebben), waarom moet het verbodsbord geheven worden wanneer Louis Ferron de Turken tijdens het fin-de-siècle het beleg rond Wenen laat slaan (Turkenvespers)? Of wanneer Emma Goldman in Ragtime als masseuse optreedt? Beide is vanuit het standpunt van de historicus onmogelijk; en authentiek is het zeker niet. Maar, zegt Louis Ferron in een interview in Grafiet (waarin meerdere belangrijke essays over het genre), ‘ik heb de volledige vrijheid om een eigen spel met het verleden te spelen. Niet alleen omdat ik dat spelen zo leuk vind, maar omdat ik juist door die vrijheid op andere manieren tot een soort werkelijkheidsbeleving kan komen dan waartoe de wetenschapper in staat is.’
Dat laatste is cruciaal: oudere discussies over de al dan niet toelaatbaarheid van bepaalde procédés in de historische roman ontstonden omdat zowel de historicus als de literator hetzelfde doel voor ogen hadden: iets wezenlijks over het verleden te melden. ‘Hoe hebben onze voorouders gepraat, gevloekt, bemind, geleefd? Hoe roken hun kleren? Hoe roken zij zelf, zonder kleren? Niemand weet dit; maar de romancier zou het moeten weten alvorens aan het werk te tijgen. De loop van Vondel, de gebaren van Caesar, het accent van Willem de Veroveraar, de wratten van Iwan de Verschrikkelijke, - het is alles weg, fijngemalen, verstoven in die grote ledige ruimte, die geen historische studie vermag te vullen,’ schrijft Vestdijk in een van de Essays in duodecimo.