De heilige drieëenheid van God, geslacht en orgasme
Het goddelijke aura van Prince
Prince A Pop Life door Dave Hill Uitgever Faber & Faber, 242 p., f 32,70 Importeur Nilsson & Lamm
Joost Zwagerman
In 1981 gaf een in zwartleren bodystocking en gescheurde netkousen gestoken eunuch-achtige geilneef in het Amsterdamse Paradiso een concert voor enkele honderden bezoekers. Poprecensenten spraken destijds van een obscurantistisch evenement dat veel weg had van een hard core pornoshow. De in lingerie gehulde Prince presenteerde zich als een semi-hysterische kloon van Jimi Hendrix, gezegend met een falsetstem en een wonderbaarlijke beheersing van vrijwel ieder denkbaar instrument. De pompende funk en ronduit pornografische songteksten (waaronder de berucht geworden songs ‘Sister’ en ‘Head’) stonden ver, heel ver af van de wereld van de hitlijsten en radiostations; Prince was voer voor de - in die tijd nog zeer levendige - subcultuur.
Zes jaar en evenzoveel lp's later was Prince opnieuw in Nederland, nu echter om op te treden in voetbalstadions en concerthallen. De funk was inmiddels rijkelijk omlijst met allerhande muziekstijlen en Prince was door de Britse pop-pers al hét eclectische genie sinds David Bowie genoemd. De lingerie was, zo bleek tijdens de concerten, verruild voor een elegante zwarte regenjas en perzikkleurig kostuum; een koket leesbrilletje op de neus bleek het finale detail dat aangaf hoezeer de eunuch was veranderd in een panseksuele vamp.
De derde keer dat Prince ons land aandeed was de verafgoding inmiddels compleet. In de zomer van het vorig jaar trok de miljoenen verslindende Lovesexy-tournee alleen al in ons land tienduizend bezoekers, terwijl in de pers de ene superlatief zich na de andere aandiende. Prince lijkt definitief de enige mega-ster van de jaren tachtig te zijn geworden die zich ondanks populariteit blijft bezighouden met muzikale vernieuwing en stijlonderzoeking, Hoewel hij eenzelfde roem geniet als Michael Jackson en Madonna, zijn de verrichtingen van Prince niet te vergelijken met de kwaliteitvolle maar hypergladde consumptiepop van de twee tienersterren; alleen al het aantal albums en de daarop te vinden veelheid aan muziekstijlen en eigenzinnige, in principe oncommerciële uitstapjes (zoals bij voorbeeld de jaren-zestig psychedelica op Around the World in a Day uit 1985) tonen aan hoe groot de afstand is tussen het Prinselijk universum en Michael Jacksons robotachtige Disney World. Het tegenwoordig zeldzame gegeven van massa-populariteit aan de ene en muzikale eigenzinnigheid aan de andere kant heeft Prince al een groot aantal etiketteringen opgeleverd. ‘Het zwarte antwoord op de Beatles’; ‘het vleesgeworden onderbewuste van David Bowie’; ‘een postmoderne James Brown’ - het is slechts een fractie van de vergelijkingen waar de internationale muziekpers zich van heeft bediend. In eigen land waren het de popjournalisten Alfred Bos en Tom Engelshoven die Prince in hun - overigens behartenswaardige - biografie zelfs een twintigste-eeuwse Wolfgang Amadeus Mozart waagden te noemen.
Tot dergelijke, naar het groteske neigende vergelijkingen heeft Dave Hill zich in zijn biografie Prince; A Pop Life niet laten verleiden. In zijn inleiding stelt Hill dan ook dat zijn biografie niet is geboren uit louter fascinatie en bewondering maar dat hij, hoe ontnuchterend openhartig, heeft gehandeld in opdracht van uitgeverij Faber & Faber. Vóór die tijd was Hill weliswaar onder de indruk van sommige albums van Prince, maar stond hij tegelijkertijd nogal wantrouwig tegenover de dubieuze zaken die Prince volgens Hill in zijn songteksten heeft te melden waar het ‘important stuff like race, sex and class’ betreft - een wantrouwen waarover Hill overigens elders in zijn boek nauwelijks meer rept.
Het eerste hoofdstuk in A Pop Life is dan ook niet veel meer dan Hills plichtmatige poging een kritische toon te zetten; de biograaf is afgereisd naar Minneapolis, de geboortestad en nog steeds woonplaats van Prince, en kwam aldaar tot de conclusie dat niet iedereen er gecharmeerd is van de beroemdste inwoner van de stad. Vervolgens komen er in A Pop Life enkele clubeigenaren en lokale musici aan het woord die nooit direct met Prince van doen hebben gehad maar die er ondanks dat zo hun eigen mening op na houden over ‘His Royal Badness’, zoals men hem nog steeds met merkwaardige gretigheid noemt. Het gemopper van de man in de straat (over o.a. Prince's vermeende gebrek aan loyaliteit aan de zwarte gemeenschap) achtte Dave Hill blijkbaar noodzakelijk als opening van de biografie om toch vooral te tonen dat hij geen door verafgoding spasmerende biograaf is. Een en ander pakt echter uit als een hoogst willekeurig en volkomen irrelevant geneuzel van toevallige passanten en is daarmee wel het meest ongelukkige openingshoofdstuk van een biografie dat je je maar kunt bedenken.