Van Alegría naar Sábato
De vernieuwing van de Spaans-Amerikaanse literatuur
Hongerige honden door Ciro Alegría Vertaling Danny Meynderts en Saskia Otter Uitgever Fragment, 169 p., f 25, -
De tunnel door Ernesto Sabato Vertaling en nawoord Martine Koenders en Gerard Klooster Uitgever Meulenhoff, 135 p., f29,50
Maarten Steenmeijer
Dank zij de grote belangstelling voor contemporaine auteurs als García Márquez, Vargas Llosa en Isabel Allende krijgt nu ook het literaire verleden van Spaans-Amerika steeds meer gestalte in ons land. Nu hun werk - en dat van Borges, Cortázar, Fuentes, Puig, enzovoort - geheel of grotendeels in het Nederlands is vertaald en er van de generaties auteurs na hen ook het een en ander is vertaald, verschijnt er in gestaag tempo steeds meer vertaalde literatuur die van vóór de boom dateert.
Twee recente voorbeelden zijn Hongerige honden van de Peruaan Ciro Alegría (1909-1967) en De tunnel van de Argentijn Ernesto Sábato (1911). De oorspronkelijke versies van deze twee romans verschenen voor het eerst in 1938 en 1948, respectievelijk. In de tien tussenliggende jaren vernieuwde het proza in Spaans-Amerika zich als nooit tevoren. Tijdens dit decennium verschenen er de eerste ‘moderne’ romans en verhalen, waaronder De put (1939) van Juan Carlos Onetti, Morels uitvinding (1940) van Adolfo Bioy Casares, Ficciones (1944) van Borges en De president (1946) van Nobelprijswinnaar Asturias.
Wie Hongerige honden en De tunnel naast elkaar legt, krijgt een aardig idee van de aardverschuivingen die toen plaatsvonden. In Alegría's roman is nog een alwetende belerende verteller aan het woord. Als een vriendelijke, maar autoritaire schoolmeester neemt hij de westerse lezer bij het handje en leidt hem een verre, onbekende wereld in: de droge, desolate, uitgestrekte hoogvlakte van de Andes in het noorden van Peru. Geduldig en niet zonder gevoel voor humor vertelt hij ons hoe Indianen en mestiezen daar in volstrekte harmonie met de natuur en in grote solidariteit met elkaar leven. Hij vat zijn didactische missie serieus op, waardoor de lezer heel wat te weten komt over de flora en fauna van dit gebied en over de keuken, de kleding, de omgangsvormen, de muziek en de poëzie van de bewoners ervan. Soms geeft hij het woord aan een van zijn personages, die ons dan onthaalt op een nu eens ontroerend, dan weer grappig verhaal, al dan niet verzonnen of waar gebeurd.
Parallel aan het leven van deze natuurmensen loopt dat van hun honden, die een even nobel bestaan leiden als hun baasjes. Hun belevenissen vormen, vooral in de eerste helft van Hongerige honden, een belangrijke narratieve schakel: het is vooral aan hun mobiliteit te danken dat de lezer zo veel verschillende kanten van deze streek leert kennen.
De rust en harmonie in deze paradijselijke wereld worden wreed verstoord door een langdurige droogte, die niet alleen de band tussen baasje en hond zwaar op de proef stelt, maar zelfs de onderlinge solidariteit. Na een lange, moeilijke tijd blijkt het lot ten slotte toch rechtvaardig te zijn: op de laatste pagina's komt de regen eindelijk weer met bakken uit de hemel vallen.
Naast natuurlijke vijanden - de droogte, de roofdieren, ziekte, dood - kent deze natuurgemeenschap een menselijke vijand: de ‘beschaafde’ mens, afkomstig uit de grote stad. Hij wordt met slechts een paar pennestreken neergezet, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten: hij is wreed, corrupt, egoïstisch en hij drinkt.
In zekere zin bevestigt De tunnel, de eerste roman van Ernesto Sábato, het clichématige beeld van de grote stad dat Hongerige honden geeft: het is de plaats van het kwaad. Eenzaamheid, vervreemding en verval zijn er troef. Ze worden op uiterst intense wijze beleefd en verwoord door de kunstschilder Juan Pablo Castel, hoofdpersoon en verteller van De tunnel. Hij is het modernistische personage par excellence: onthecht, kunstzinnig, cynisch, intelligent, hyperbewust en onophoudelijk twijfelend aan zijn visie op de werkelijkheid, maar zich vastklampend aan de illusie dat de werkelijkheid bestaat. Voortdurend analyseert en interpreteert hij het gedrag van anderen en van zichzelf, wroetend in de onderste lagen van de menselijke ziel in de hoop meer greep op de werkelijkheid te krijgen. Met behulp van een dwangmatige logica (re)construeert hij de wereld om hem heen.
Als zijn overpeinzingen zich richten op algemeen menselijke eigenschappen als ijdelheid, snobisme, kuddegeest, sentimentaliteit en mededogen, is Castel een cynische, afstandelijke en scherpe observator van het menselijk tekort. Tragisch wordt hij daarentegen als hij zijn intellectuele afstand tot het leven verliest en meegesleept wordt door hartstochten. Hartstochten die noch verklaard noch beheerst kunnen worden door zijn verstand.