Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneJean-Paul Sartre kon moeilijk zonder pepmiddelen, maar echt verslaafd was hij aan detectives. In zijn frivole brieven aan de Beauvoir duiken tussen de namen van de verantwoorde filosofen en romanciers van zijn tijd dan ook zo nu en dan die van auteurs in het lichtere genre op. In september 1937 schrijft hij zijn Bever: ‘Wat betreft de avonturen van Ellery Queen vind ik u een beetje streng. Het verhaal van de spiegel die een klok weerspiegelt beviel mij. Maar Mystère de l'allumette zult u daarentegen verrukkelijk vinden. Koop het bij terugkomst. De ontknoping is wellicht wat zwak, maar het is boeiend.’ (Vertaling P.P.J. Klinkenberg.) Verrassend aan deze onverwachte hartstocht van de Franse schrijver is niet zozeer dat hij oppervlakkige lectuur als een puzzeldetective zo serieus neemt (tenslotte zat Wittgenstein iedere zondagmiddag in de buurtbioscoop naar slechte westerns te kijken), maar dat hij ze zonder uitzondering in het Frans las. Zelfs wanneer hij schrijft dat hij vol spanning wacht op de nieuwste Erle Stanley Gardner of Agatha Christie, dan bedoelt hij de Franse vertaling. Het Amerikaanse origineel was dan natuurlijk allang verschenen, maar daar was Sartre niet nieuwsgierig naar; met dat ‘vol spanning’ leek het dus nogal mee te vallen. Voor hem verscheen een boek pas, wanneer het in zijn eigen taal te krijgen was. Voor Nederlanders is zoiets eerder een tekortkoming dan een verdienste. De lezer die de literatuur tot zich laat komen in de vorm van vertalingen, wordt door een zichzelf respecterende Hollandse intellectueel beschouwd als een enigszins onvolkomen lezer, als iemand die het Kanaal overzwemt met een zwemband. Het beroep van vertaler staat dan ook niet erg hoog aangeschreven. ‘Ik lees nooit vertalingen.’ Uit de bijna collectieve jammerklacht die enkele beroepsvertalers vorige week in VN aanhieven, bleek opnieuw hoe weinig aanzien hun vak geniet. ‘Het heeft geen status, geen aura,’ aldus een van hen. Nu heeft de gemiddelde lezer er al moeite mee om de naam van een auteur of de titel van een boek te onthouden, dus dat vertalers onbekend blijken te zijn, is niet echt een verrassing. Maar het gaat verder dan dat. Bijvoorbeeld: wie is in staat om tenminste drie winnaars van de jaarlijkse prijs voor literaire vertalers, de Nijhoffprijs, te noemen? Nijhoffprijs? Welke Nijhoffprijs? Vertalers moeten de minachting voor hun beroep maar niet persoonlijk opvatten. De meeste Nederlanders hebben geen hekel aan vertalers, maar aan hun eigen taal. Dat heeft vermoedelijk te maken met ons nationale minderwaardigheidscomplex; zag ik een tijdje geleden nog een Engelsman op de BBC kwijlend over de motorkap van een Morris Mini hangen, onderwijl vervuld van chauvinistische trots uitroepend: ‘It's so English!’ wanneer iemand hier zegt dat iets of iemand ‘zo Néderlands’ is, dan bedoelt hij klein, onaanzienlijk, plat, schraal, grauw, kleurloos, lelijk, burgerlijk, bekrompen, pietluttig, kleinzielig, fantasieloos. Alles wat ‘Néderlands’ genoemd kan worden, kan maar het beste vermeden worden; en er is nu eenmaal niets Nederlandser dan de Nederlandse taal. Het omgekeerde gaat ook op. Is er voor de gemiddelde Amerikaan niets ergers dan voor ‘un-American’ te worden uitgemaakt, de auteur wiens boek het etiket ‘onnederlands’ krijgt opgeplakt, kan op een warm onthaal rekenen... in Nederland. Voor proza is dan ook geen hoger predikaat denkbaar dan ‘van onnederlandse kwaliteit’. Vandaar dat vertalers die uit het Nederlands vertalen wél op een warme publieke belangstelling mogen rekenen; de Franse vertaler Philippe Noble vertaalt voor een Frans lezerspubliek, maar hij is in ons land bekender dan alle Nederlandse vertalers bij elkaar. Over de Engelse vertaling van De aanslag is meer geschreven dan over menig in het Nederlands overgebracht literair meesterwerk. Vertalers die een boek van ‘Nederlands’ ‘onnederlands’ maken, bewijzen dat boek een grote dienst; vertalers die het omgekeerde doen verdienen weinig respect. Vandaar. Enige tijd geleden deed Ivo de Wijs de jonge lezers van VN's De Blauw Geruite Kiel zijn beklag over de fantasieloze vertaling van de Asterix-albums. Dat is heel goed mogelijk, maar toen ik in mijn vroegste jeugd diezelfde strips las, was ik me helemaal niet bewust dat het vertalingen waren, dat er naast de Asterix die ik in handen had, nog een Astérix bestond. Groot was de schok toen ik later ontdekte dat veel vertrouwde personages in het Frans onder een heel andere naam door het leven gingen, dat sommige grappen zeer vrij vertaald waren; groot, maar niet zo groot dat de vernederlandste Asterix eronder leed. Hij bleef de enige echte, bij hem verbleekte het origineel. Maar weinig mensen zullen betwisten dat het voor een kind beter is wanneer zijn wereld is opgebouwd uit zijn eigen taal. Geldt dat voor volwassenen dan niet? Is het beter een literair meesterwerk te lezen in de oorspronkelijke taal of gaat er juist niets boven een boek dat zich de taal van de lezer heeft eigen gemaakt? En die befaamde talenkennis van de Nederlander, is die een glanzend sierraad of het overtuigende bewijs van een algemeen gebrek aan culturele identiteit? Wie een vertaling leest verliest iets, maar krijgt er ook iets voor terug. Het is niet ondenkbaar dat Sartres gedachten zo gemakkelijk een hoge vlucht namen juist omdat hij de voorkeur gaf aan het lezen in zijn eigen taal, juist omdat zijn hele universum uit zijn eigen woorden was opgebouwd. De Nederlandse literatuur zal minder ‘Néderlands’ worden, wanneer er meer Nederlandse vertalingen gelezen worden. |
|