Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Met vreemde ogen Tempo doeloe 3 door Rob Nieuwenhuys Uitgever Querido, 192 p., f 79,50Peter van ZonneveldDe bundel Tussen twee vaderlanden van Rob Nieuwenhuys opent met een opstel, dat ‘Tempo doeloe’ heet. Het gaat over de Indische samenleving tussen 1870 en 1920, een verzonken, maar fascinerende wereld. Tempo doeloe, zegt Nieuwenhuys, is een medaille met een keerzijde, een tijd van licht- én schaduwzijden. Dat blijkt niet alleen uit de vele romans en verhalen over die periode, maar ook uit de duizenden foto's die bewaard zijn gebleven. Wie daar een keuze uit maakt, stelt zijn eigen tempo doeloe samen. Dat beeld kan nostalgisch zijn of kritisch. Het kan de historische werkelijkheid verhullen of juist heel direct zichtbaar maken. Met foto's kun je vele kanten op. In 1961 publiceerde Rob Nieuwenhuys zijn eerste fotoboek, Tempo doeloe, waarin zeer uiteenlopende aspecten van het oude Indië aan bod komen. Vijftien jaar later volgde Batavia, koningin van het oosten. In 1981 verscheen het eerste deel van het drieluik Tempo doeloe - een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië. Het heet Baren en oudgasten, en richt zich vooral op de Europeanen die slechts tijdelijk in Indië verbleven. Het tweede deel, komen en blijven (1982), gaat over hen die gebleven zijn, die getrouwd zijn met ‘de dochters van het land’ en een Indisch gezin hebben gesticht, over de Indo-Europeanen. Met het verschijnen van het derde deel, Met vreemde ogen, is het drieluik nu voltooid. Hier staal niet de Europese, maar de Indonesische samenleving van tempo doeloe centraal. Het draagt de sporen van de ontwikkeling die Rob Nieuwenhuys de laatste jaren heeft doorgemaakt. Zoals hij in zijn boek De mythe van Lebak de kwestie-Max Havelaar vooral vanuit Indonesisch standpunt heeft willen belichten, zo laat hij hier zien dat Europese fotografen ‘met vreemde ogen’ hebben gekeken naar de wereld van de Indonesiërs, en daarbij vooral de buitenkant hebben vastgelegd. Of, zoals hij het zelf uitdrukt, ‘zij zagen de Indonesiër wel, maar dóórzagen hem niet.’ | |
KostuumVanuit deze visie is een fotoboek ontstaan dat zich van alle andere fotoboeken over Indië onderscheidt. Niet alleen door de keuze van het materiaal, maar ook door de manier waarop de afbeeldingen worden toegelicht. Met kennis van zaken vertelt Nieuwenhuys wat die plaatjes laten zien, en ook wat zij verhullen. Hij geeft een beeld van de Indonesische samenleving van hoog tot laag, waarbij de nadruk ligt op de wereld van vorsten en regenten, en de desa van de kleine man meer in de schaduw blijft. Dat accent is niet door Nieuwenhuys zelf gelegd, het wordt hem in zekere zin opgedrongen, omdat de Javaanse landbouwer nu eenmaal minder werd afgebeeld dan de rijke Chinees of de sultan van Yogyakarta. Wat mij opvalt, is dat die vorsten en regenten laten blijken, hoezeer hun wereld door de Europese cultuur is beïnvloed. Zo draagt de sunan van Solo een westers generaalsuniform, met laarzen, koppelriem en vele onderscheidingen. Een opvallend Aziatisch trekje is de met briljanten bezette gesp, die niet aan de aandacht van Rob Nieuwenhuys is ontsnapt. Een van de fraaiste foto's in dit opzicht is de afbeelding van de lievelingsselir van een Javaanse vorst, Mangkunegoro V. Een selir is een concubine, maitresse, bed- en speelgenoot, zoals de toelichting vermeldt. De vorst bezat niet alleen een hoofdvrouw en drie bijvrouwen, maar ook achttien selirs, waarvan deze dus de favoriete was. Zij draagt een door de vorst zelf ontworpen kostuum van zwart fluweel met goudborduursel. Het geheel wordt bekroond door een koket amazonehoedje, versierd met paradijsvogelveren. Wanneer hij op jacht ging, met een steeds wisselend gevolg, moest zij altijd mee. Je ziet aan haar gezicht hoezeer ze zich van haar positie bewust was. De regent van Galuh, het latere Ciamis, heeft zich in 1873 laten afbeelden in zijn Javaanse ambtskostuum, wijdbeens, zoals hij aan zijn vorstelijke afkomst verplicht is. Hij kijkt ons priemend aan. Op een tafeltje naast hem staan vier boeken die zijn loyaliteit aan het Europese gezag symboliseren: de Staatsbladen van Nederlandsch-Indië en hun Bijlagen, een Javaans-Nederlands en een Nederlands woordenboek. | |
Toet Nja DinMet vreemde ogen bevat vele familieportretten, waarbij dan steeds de geschiedenis van elk gezin wordt verteld. Er is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de legendarische Kartini, de Javaanse regentendochter die rond de eeuwwisseling opkwam voor de rechten van de Indonesische vrouw, tegen haar zin werd uitgehuwelijkt en in het kraambed stierf. Voor dit hoofdstuk heeft Rob Nieuwenhuys gebruik kunnen maken van de door F.G.P. Jaquet bezorgde editie van Kartini's Brieven (1987), die een geheel nieuw licht werpen op de Kartini-legende. De gruwelijke kanten van de Indonesische wereld zijn niet vermeden. Het rituele tijgergevecht mag dan een sacraal karakter hebben, waarbij in de gevangen roofdieren het kwaad wordt bestreden, de aanblik van zes gevlekte panters, een zwarte panter en een koningstijger, geveld door lange speren, laat je niet onberoerd. Ook het hoofdstuk over oorlogen, opstanden en tuchtigingen bevat foto's en teksten die je bijblijven, zoals die over de puputan op Bali, de gemeenschappelijke zelfmoord van een hele vorstengemeenschap in 1906. Aangrijpend ook is de woede en de wanhoop van de gevangen genomen Toet Nja Din, de vrouw van de Acehse leider Teuku Umar. Bij haar arrestatie ‘ging ze als een wilde tekeer, krijsend, scheldend en spugend’. De armoede op het platteland, de ‘rijstbuikjes’ van half verhongerde kinderen, en het vuil en de modder in een vervallen kampoeng vormen taferelen die maar zelden de aandacht van de (voornamelijk Europese en Chinese) fotografen hebben getrokken. Mooie jonge vrouwen uit het volk, danseressen en koffiepluksters werden vaker op de gevoelige plaat vastgelegd. De Chinezen leefden in Indië in hun eigen wereldje, soms in fraai versierde huizen met prachtige tuinen, maar meestal in toko's waar van alles te koop is. Ten slotte komt ook de Europese wereld weer in beeld, maar dan vooral wat het Aziatische element daarin betreft. De njai, de inheemse huishoudster van een Europeaan, in haar witte of zwartzijden kabaya, met de sleutelbos als het teken van haar waardigheid. De meest absurde foto is wellicht die van het echtpaar Ottolander in de Hollandse sneeuw. Hij is een Nederlandse planter met een lange witte baard. ZIj is een Indonesische vrouw met een bontkraag en een pothoed op. ‘Wegens mishandeling van haar werkvolk werd zij door het bestuur enige tijd gevangen gezet,’ zegt Rob Nieuwenhuys. Ook dat zijn details die je bijblijven. Met vreemde ogen is een boek met licht- en schaduwzijden, waarin de nostalgie wordt getemperd door de realiteit. Opvallend is de geraffineerde compositie, niet alleen in de volgorde van de hoofdstukken maar ook in de vormgeving, die de waardige hand van Harry N. Sierman verraadt. Linker- en rechterpagina's contrasteren of vullen elkaar aan, zowel wat de foto's als de teksten betreft. Rob Nieuwenhuys heeft een zeer eigen stijl, een eigen stem; hij schrijft informatief en onderhoudend over een wereld waarin hij de laatste jaren steeds dieper is doorgedrongen. Wie dit boek vergelijkt met het eerste fotoboek, Tempo doeloe, bemerkt het verschil. Met vreemde ogen zou ook buiten onze grenzen aandacht verdienen: het is volstrekt uniek, een waardige afsluiting van een trilogie, waarvan het tegelijk het verrassende hoogtepunt vormt. ■ |
|