Geen romantische, maar stoïcijnse liefde
Ethel Portnoys essays over strategieën van vrouwen
Opstandige vrouwen door Ethel Portnoy Uitgever Meulenhoff, 163 p., f 27,50
Carel Peeters
Het verschil tussen mannen en vrouwen is dat zij biologisch anders gebouwd zijn, over het algemeen andere kleren dragen en dat vrouwen kinderen kunnen baren. That's all. Het is niet veel, maar uit een goed hart. Doordat er twee seksen zijn, ontstaan er allerlei aangename en onaangename verwikkelingen, maar essentieel zijn die niet. Die doen zich ook voor in verhoudingen tussen mensen van gelijke sekse als ze in eikaars buurt zijn. Essentieel is dat mannen en vrouwen meer overeenkomsten hebben dan verschillen. Dat er kleine verschillen zijn is niets bijzonders, die zijn niet groter dan de verschillen tussen mensen in het algemeen. Dat er een specifiek vrouwelijk bewustzijn zou zijn, een vrouwelijke intuïtie of een vrouwelijke gevoelswereld heeft mij nooit iets gezegd. En wanneer ze zich nadrukkelijk als zodanig aandienen verveel ik me op dezelfde manier als bij een door een man geschreven sentimentele roman. De mythe die Aristophanes in Plato's Symposium vertelt over het oorspronkelijk één zijn van man en vrouw heb ik altijd heel aardig gevonden omdat hij zo mooi verklaart waarom mannen en vrouwen zo graag in eikaars armen liggen (ze willen weer één zijn) en waarom ze zoveel gemeen hebben.
Wanneer je uitgaat van een vanzelfsprekende en principiële gelijkheid van mannen en vrouwen kom je vaak voor verrassingen te staan. In de praktijk van de wereld blijkt dat helemaal niet vanzelfsprekend te zijn: zoals men vroeger wel blind moest zijn om de onrechtvaardige behandeling van de arbeidende klasse niet te zien, zo - in termen van onrechtvaardigheid - valt er nog veel te zien als het om vrouwen gaat. Het gaat er dus helemaal niet om dat het specifiek vrouwelijke aan de vrouwelijke stem gehoord wordt (dat is maar een klein deel van die stem), maar dat vrouwen überhaupt gehoord worden. Zie ik het goed, dan stagneert de aanmaak van Xantippes in het intellectuele leven en hebben vrouwen in alle opzichten het tij mee.
Deze voorspoedige gang van zaken wat de ontplooiing van de capaciteiten van vrouwen betreft wordt volgens Ethel Portnoy bedreigd door de hardnekkige neiging van vrouwen zich in de romantische liefde te nestelen. Daardoor worden ze afhankelijk en staan ze met lege handen wanneer die liefde plotseling over is. Mannen laten zich niet zo verrassen, die weten hun liefdegevoelens in een apart vakje te stoppen zodat die de ontplooiing van hun capaciteiten niet in de weg zitten. ‘Liefde is in de westerse wereld een ideologie geworden met dezelfde macht als andere ideologieën. Ze wordt niet als ideologie herkend, maar is dat wel degelijk. Zo de godsdienst eens opium van het volk was, is dat idee van de “romantische liefde” de opium der vrouwen geworden.’
Ethel Portnoy
hans van den bogaard
Opstandige vrouwen is een boek waarin Portnoy in verschillende essays wil aantonen dat de romantische liefde funest is geweest voor het tot gelding en bloei komen van de vrouwelijke vermogens. Is er sprake van romantische en hartstochtelijke liefde, dan geven vrouwen zich daaraan over. De consequentie is dat hun ambities zich tegelijk timide terugtrekken. Dáár kunnen ze niet tegenop. Een van de vrouwen die Portnoy ter sprake brengt, de Russische revolutionaire Aleksandra Kollontaj, geeft in het eerste hoofdstuk van haar De nieuwe moraal en de arbeidersklasse (1918) een indrukwekkend overzicht van romans waarin vrouwelijke hoofdpersonen haar idee van ‘de nieuwe vrouw’ vertolken. Dat is de vrouw die haar ideeën, idealen, werk, ambities en persoonlijke verwachtingen van het leven niet ondergeschikt wil maken aan de liefde. Deze Olga's, Mathildes, Theresa's, Mary's, Agnessa's, Vera's, Tanja's, Renées, Maja's worden allemaal door Kollontaj afzonderlijk gekarakteriseerd, maar haar conclusie is in steeds andere bewoordingen dezelfde: ‘In het gecompliceerde leven van Olga, vol afwisseling en strijd, is de liefdesromance slechts een bijkomende episode.’ Of: ‘Voor Theresa is, evenals voor de meeste van haar mannelijke kameraden, de liefde slechts een fase, een tijdelijke halteplaats op haar levensweg.’ Of: ‘In tegenstelling tot vroegere generaties vrouwen houdt zij stevig vast aan haar vrijheid en behalve een flirt is Vera Nikodimovna een werkende, weldenkende vrouw, een mens.’ En zo gaat het met Renée (in De zwerfster van Colette) wier hartstocht haar hersens (die gewend zijn te analyseren) niet verblindt en verdooft, met Tanja (in De wraak van Dionysus van Nagrodskaja) bij wie de hartstocht aanvankelijk vreet aan haar krachten en haar tijd, en haar hindert bij haar vrije creatieve werk. Kollontajs slotsom is
dan ook ‘dat het ook voor vrouwen als een zonde beschouwd moet worden zichzelf weg te cijferen, ook al is het ten behoeve van een geliefde, ook al gaat het om de liefde’.
Vrouwen kunnen volgens Portnoy beter investeren in een ideaal dan in een persoon, want grote hartstocht of romantische liefde is een voorbijgaande zaak, blijvend is veel meer ‘sympathie, gehechtheid of verbondenheid, voorkeur of voorliefde, achting of bewondering’. Die investering in idealen houd je weliswaar niet warm in bed, maar ze stelt je zelden teleur, schrijft ze. Wat Portnoy hier als een remedie tegen opslokkende romantische liefde aanvoert, wordt door de Franse sociologe Elisabeth Badinter beschouwd als een maatschappelijke ontwikkeling die zich nu voordoet en die ze als onvermijdelijk ziet. Het is alsof je Aleksandra Kollontaj leest wanneer Badinter schrijft: ‘Ook al is het verlangen naar de ander nog steeds de primum movens van onze hartszaken, het is niet langer de essentie’ (in De een is de ander). Badinter voorspelt dat de hartstocht plaats zal maken voor tederheid. Daar zouden veel aanwijzingen voor zijn, vooral wanneer zij afgaat op uitspraken van jongeren. Ik weet niet in hoeverre Ethel Portnoy met deze sociologische bevindingen en voorspellingen meegaat, maar zeker is dat zij het dempen van de hartstocht aanbeveelt voor vrouwen die hun persoonlijke verwachtingen willen realiseren. Zij houdt daarmee in feite een pleidooi voor wat je de stoïcijnse liefde zou kunnen noemen, de liefde waarin de aandoeningen van het hart krachtig worden bedwongen en gesublimeerd om ruimte te maken voor andere activiteiten. De stoïcijnse liefde zegt: ik brand van verlangen, maar ik heb nog iets belangrijkers aan mijn hoofd. Ook al zeggen of schrijven ze het niet: zo gaat het veelal bij mannen.