Geheime innerlijke levens
Anthony Masters' portretten van spionageschrijvers
Schrijvers als spionnen door Anthony Masters Vertaling Peter Nijmeijer Uitgever Kwadraat, 252 p., f 34,50
Martin Koomen
Graham Greene deelde ooit in zijn autobiografie (A Sort of Life) mee te geloven ‘dat iedere romancier iets gemeen heeft met een spion; hij houdt dingen in de gaten, legt zijn oor te luisteren, zoekt naar motieven en analyseert karakters, en in zijn poging de literatuur te dienen is hij gewetenloos.’
Zo'n opmerking verdient natuurlijk onze aandacht; tenslotte is Greene een oude rot in beide métiers: dat van de romanschrijver en de inlichtingenambtenaar. Toch moet je tegelijkertijd vaststellen dat zulke vergelijkingen te maken zijn tussen zowat alle vormen van menselijke bedrijvigheid. Bijvoorbeeld. ‘Iedere romancier heeft iets gemeen met een handelsreiziger; hij grossiert in woorden en hij verpakt zijn boodschap zo aantrekkelijk mogelijk, alles opdat zijn clientèle toch maar zoveel mogelijk van zijn produkten zal afnemen.’ Of: ‘Iedere romancier heeft iets gemeen met een handelaar in tweedehands auto's: bij allebei is het onderscheid tussen verbeelding en werkelijkheid flinterdun.’ Enzovoorts.
Intussen valt het niet tegen te spreken wat je op de achterflap van Schrijvers als spionnen leest, namelijk dat ettelijke schrijvers die tot de klassieken van de spionageliteratuur gerekend worden ‘zelf praktische ervaring hebben gehad met het spionagewerk’. Graham Greene hoort daar dus bij, evenals Somerset Maugham, Ian Fleming en John le Carré. In dit boek van Anthony Masters staan portretten - zowel in woorden als gefotografeerde - van de genoemde schrijvers plus nog negen andere. De auteur heeft daarmee welgeteld dertien ‘schrijvers als spionnen’ bijeengesprokkeld, maar eigenlijk moeten we in een paar gevallen van smokkel spreken, want de in 1976 overleden Tom Driberg was geen schrijver doch journalist, en over zijn ervaringen als spion heeft hij in geschrifte het zwijgen bewaard, Malcolm Muggeridge heeft zijn ervaringen bij de geheime dienst niet gebruikt in zijn fictie maar enkel in zijn autobiografie, en Len Deighton heeft nooit van zijn leven spionage of contraspionage bedreven.
Anthony Masters is een fijnzinnig portrettist en de figuren die hij zich tot onderwerp heeft gekozen zijn boeiend genoeg, daar niet van. Waarschijnlijk echter zou hij een oorspronkelijker en verrassender boek hebben geschreven als hij zich nu juist niet had bepaald tot de ‘klassieken’ binnen de spionageliteratuur. Het was Muggeridge die eens kwaadaardig opmerkte dat het er vooral in de jaren van de Tweede Wereldoorlog veel op leek of schrijvers van thrillers konden zich even gemakkelijk in MI6 ofwel de geheime dienst installeren ‘als geestelijk onevenwichtigen psychiaters werden, of impotenten pornografen’.
Somerset Maugham
De lectuur van dit boek leidt niet tot de een of andere opmerkelijke, of zelfs maar enigerlei afgeronde conclusie. De bij elkaar gebrachte schrijvers blijken niet veel méér kenmerken gemeen te hebben dan die op grond waarvan ze bijeen zijn gebracht, net zoals een groepje mensen in een lift niet zoveel méér gemeen hoeven te hebben dan hun aanwezigheid daar op dat ogenblik. Hoogstens delen enkelen van Masters' spionerende schrijvers, of schrijvende spionnen, een introvert karakter. Zo lezen we over Erskine Childers - die van The Riddle of the Sands uit 1903 - dat hij de neiging vertoonde terug te vallen op ‘een speciale geheime wereld - een steeds sterker wordend innerlijk leven’. Ook Somerset Maugham was een buitenbeentje: een stotteraar met een klompvoet, die zich in zijn jeugd graag in de plaats van bewonderde - zelfverzekerde en atletische - jongelieden droomde. Volgens Masters legde deze gewoonte de grondslag voor Maughams latere vaardigheid in het spionagevak; over Maughams verrichtingen in dat vak leest men hier onder meer hoe hij in 1917 pogingen deed de Russische revolutie te voorkomen.