Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneUit een recensie: ‘Slechts weinigen kunnen over homoseksualiteit schrijven zonder er moeilijk over te doen. Wanneer je X leest, vraag je je af waarom. Hij behandelt het onderwerp met terughoudendheid, maar nergens probeert hij het weg te stoppen. Hij is geheel en al immuun voor melodrama, en aanvaardt homoseksualiteit als onderdeel van het uitgestrekte, wezenlijke en wenselijke complex van het normale leven. Je krijgt de indruk dat hij iemand die nog altijd geplaagd wordt door taboes, zou beschouwen als een of ander excentriek en onbegrijpelijk buitenaards wezen.’ Het is duidelijk, deze literair criticus is vervuld van goede bedoelingen. Zelf heeft hij nergens last meer van, maar de stichtende toon van zijn proza geeft aan dat hij vermoedt dat zijn lezers er anders over denken. De schrijver X ‘behandelt het onderwerp met terughoudendheid’, anders gezegd, u kunt er in de winkel gerust naar vragen, er komen geen vieze woorden in voor. Gaat het hier om een artikel uit de late jaren zestig, geschreven door een literair criticus met een gevoel van verantwoordelijkheid jegens zijn nog maar nauwelijks ontkerstende lezers? Of is het recent, afkomstig uit de pen van een verlichte plattelandspastoor die de onzekere tolerantie van zijn kudde veilig wil stellen? Was het maar waar. De recensie is afkomstig uit de Engelse kwaliteitskrant The Observer van verleden jaar, en het besproken boek is Stephen Spenders The Temple. In die roman, waarvan het overgrote deel in 1929 werd geschreven, duikt slechts hier en daar een geslachtsdeel op, vindt geen anaal seksueel verkeer plaats, het is een en al safe-sex avant la lettre, en toch voelt een Engelse recensent zich nog geroepen Spender een bewijs van goed gedrag te geven. Daarbij valt hij door de mand: juist door te schrijven dat voor Sir Stephen homoseksualiteit zo gewoon is, geeft hij aan dat hij dat zelf maar wat ongewoon vindt. Op een Nederlandse lezer maakt een dergelijke apologie een enigszins lachwekkende indruk. Spender kon zijn boek toentertijd niet publiceren vanwege de Engelse zedelijkheidswetten, maar zelfs in 1989 is homoseksualiteit in Engeland nog altijd een Onderwerp waarover je een heel boek vol kunt schrijven. (‘Waar gaat die roman over?’ ‘O, over homoseksualiteit.’) Nog altijd, of misschien juist weer. Toen verleden jaar in Engeland de beruchte Clause 28 werd aangenomen, een wetsvoorstel waarin het gemeenten verboden werd homoseksualiteit te ‘bevorderen’, riepen opgewonden tegenstanders dat de sonnetten van Shakespeare nu wel verboden zouden worden, dat de Grote Homoseksuele Kunst vogelvrij was verklaard. Erg slim was dat niet, want de bedenkers van het wetsvoorstel haastten zich natuurlijk te verklaren dat van een dergelijke censuur geen sprake zou zijn. Boeken verbieden? Ze keken wel uit, na het debâcle van de Spycatcher-affaire. Maar door de uiterst vage omschrijving van de wet (wanneer bevordert iemand homoseksualiteit?) stelde men een censuur in die veel doeltreffender was, en een die bovendien veel beter aansloot bij de verkrampte Engelse volksaard: zelfcensuur. Afgezien van aids zijn het wetten als Clause 28 die homoseksualiteit in Engeland weer isoleren in de samenleving. Natuurlijk is een dergelijke wet een uiting van het heersende morele klimaat, maar door deze moraal vast te leggen in het wetboek is homoseksualiteit opnieuw een Kwestie geworden, iets dat verdedigd moet worden of bestreden. Zo'n wet oefent een subtiele censuur op het bewustzijn van mensen uit, waaraan niemand zich kan onttrekken. Een dergelijke bewustzijnsvernauwing laat onherroepelijk sporen achter in de literatuur. Sterker nog, nergens zie je duidelijker hoezeer in Engeland de klok is teruggedraaid als in de manier waarop homoseksualiteit wordt verbeeld. Behalve de kritiek in The Observer, is er nog een ander goed recent voorbeeld: Summer's Lease, de nieuwste roman van John Mortimer. De schrijver is in Engeland zeer populair, maar in ons land heeft hij zich nauwelijks bekendheid verworven, vermoedelijk omdat hij ‘té Engels’ is. Zijn boek is een luchtig niemendalletje over Engelsen in Italië, een variatie op het bekende thema van het ‘onderontwikkelde hart’ van de noordeling dat opbloeit in het zuiden. Op een gegeven moment duikt in het verhaal een oude Italiaanse graaf op, die nog al onverwachts blijk geeft van een hevige afkeer van homoseksuelen. Wanneer de Engelse hoofdpersoon, een oude libertijnse rokkenjager, de naam van de door hem bewonderde Oscar Wilde laat vallen, slaakt de koddige graaf een kreet van walging: ‘Omosessuale!’ Inderdaad, zegt de Engelsman, en dan volgt de les: ‘Ik geloof dat hij al negentig jaar out of the closet is. Net als Michelangelo, Walt Whitman, Proust en Verlaine, trouwens.’ Het is maar een zinnetje, maar het zegt veel over het Engeland van vandaag. Mortimer is een schrijver met links-liberale ideeën, en toch vindt hij het blijkbaar anno 1989 nog nodig homoseksualiteit te ‘verdedigen’ voor zijn lezers; midden in een roman, notabene. En de manier waarop hij dat doet is potsierlijk. In de jaren vijftig en zestig riepen kappersleerlingen in het hart van de provincie steevast dezelfde homoseksuele beschermheiligen aan wanneer ze hun seksuele voorkeur moesten rechtvaardigen. De laatste keer dat in Nederland het rijtje Grote Kunstenaars van de Verkeerde Kant als getuigen moest dienen om het bestaan van homoseksualiteit te rechtvaardigen, was, als ik mij niet vergis, in een liedje van Annie M.G. Schmidt in de musical Foxtrot, die uit de jaren zeventig stamt. |
|