Obsessieve gedachtenwereld
Het is jammer dat Jeroen Brouwers dit voorjaar geen novelle heeft geschreven, want het zou een aanleiding kunnen zijn om nog eens te laten zien hoe verwant zijn thematiek is met Mulisch, hoe anders hij ook schrijft. De acht van Mulisch is bij Brouwers een liggende acht, die onder meer de paradox van het tegelijk optreden van leven en dood, schuld en beschuldiging, wroeging en worging verbeeldt (zoals Jaap Goedegebuure in zijn boek over Brouwers, Tegendraadse schoonheid, laat zien). Bij Brouwers treedt ook het principe van herhaling en doorwerking, van de fuga, op.
Bij Hugo Claus is het optreden van mythologische thema's en figuren zo overheersend dat Sibylle Ghyselen in De zwaardvis onmiddellijk associaties oproept met de vruchtbaarheidsgodin Cybele die haar priesters tot castratie aanzette. Die associatie is alleszins gerechtvaardigd, maar moet niet de aandacht afleiden van de manier waarop Claus in deze novelle te werk gaat om er een variatie in aan te brengen. Dat gebeurt vooral door wat men Claus' ‘registers’ kan noemen. Hoewel er een verteller is, wendt hij terloops verschillende soorten taal aan, van de gedachten wereld van een achtjarige, een commissaris van politie, een vrouw van begin dertig, een hoofd van een lagere school met artistieke ambities, tot een dronken, aan lager wal geraakte veearts. In deze hoofden bevindt Claus zich en dat zorgt voor gevarieerde gezichtspunten, want allemaal hebben ze een obsessieve gedachtenwereld die het verhaal beinvloedt, geconcentreerd rond Sibylle Ghyselen. We weten vrij snel dat er iets ‘verschrikkelijks’ is gebeurd, maar wat wordt pas aan het slot duidelijk. Ondertussen zijn alle mannen enigszins verdacht, want Sibylle is acht maanden geleden door haar succesrijke man verlaten en woont alleen met haar zoontje Maarten op hun ‘landgoed’, door sommigen een verbouwde boerderij genoemd. Voor de klusjes is er Richard, de impotente veearts die door abortusschandalen zijn beroep niet meer uit kan oefenen en aan de drank is. Sibylle houdt hem de hand boven het hoofd. Sibylles moeder is de vitterige oermoeder, de schrik van alle mannen. Het hoofd van de school heeft voor het Cultuurweekend van het dorp een declamatorium geschreven met de titel Cybele, een duidelijke verwijzing naar degene die hem daartoe heeft geïnspireerd.
Claus kan met minieme en heel gewone dialogen (waarvan je het belang voor het verhaal makkelijk over het hoofd ziet) laten merken wat hij met het verhaal wil. Op de eerste pagina staat al dat Sibylles ex-echtgenoot ‘weer dacht dat zij hem uitlachte’. Het is de eerste aanwijzing dat vrouwen in De zwaardvis een bepaalde plaats hebben: ze zijn er allemaal op uit om mannen te bemoederen zodat ze symbolisch gecastreerd worden. Wat er precies tussen Sibylle en haar man is voorgevallen komen we niet te weten, behalve dat ze hem eens in dronken toestand (wat zelden voorkwam) in vrouwenkleren heeft gestoken - wat de deur voor hem kennelijk dichtdeed. Haar achtjarige zoontje Maarten wordt weliswaar ongodsdienstig opgevoed, maar is door een film op de televisie en door een oude juffrouw op school ‘in Jezus’ (hij speelt voor ‘oude man’ zegt zijn moeder). Dat stelt Claus in staat om in een mengsel van volwassen- en kindertaal over hem te vertellen: ‘Maar Maarten mag de dorpskerk niet binnen om dat biechthokje van nabij te bestuderen... omdat zijn vader, zijn voorlopige aardse vader... een vrije denker is geweest, hetgeen Mama ook aan het vrije denken heeft gezet en dat is afschuwelijk en verschrikkelijk jammer want dat betekent dat die denkers in niets, maar dan ook helemaal niets geloven, dus is het niet te verwonderen dat Jezus er geen twee keer over nadenkt en hen na hun dood regelrecht naar de hel stuurt waar zij dag in dag uit, nacht in nacht uit zullen verbranden, een onafgebroken derdegraadsverbranding in de helse zon onder de korst van de aarde.’
Maar Maarten is een man en heeft oerdegelijke mannenfantasieën: zijn oma die hem voortdurend iets in de weg wil leggen, bestrijdt hij in zijn verbeelding door als een zwaardvis (te zien op de wandplaat in zijn klas) ‘dwars door haar gebloemde jurk (te) snijden’. Hij identificeert zich met Jezus die de berg ‘Goliath’ op moet met zijn kruis; hij gooit suiker in de benzinetank van de auto als zijn moeder niet wil vertellen waar ze naar toe gaat. Hij heeft prachtig lang haar, wat hem een betekenisvolle vergelijking oplevert met Absalom, een van de dissidente zonen van David.
Door vele kleine aanwijzingen laat Claus merken dat zijn verhaal even ‘diep’ is als het declamatorium van meester Willy Goossens over Cybele. Wanneer Sibylle het tegenover Goossens heeft over zijn schrijf‘hobby’ voelt hij zich gekwetst: hij voelt het als een typisch vrouwelijke manier om de ambities van mannen te kleineren: ‘Een hobby!... Waarom relativeren zij toch altijd zo meedogenloos onze passies, zij, de godinnen als Cybele, de vrouwen als Liliane?’ De zwaardvis herinnert door deze thematiek onvermijdelijk aan De verwondering, maar dat is dan ook alles omdat deze novelle verder geheel op zichzelf staat - het is wederom een volwaardig Boekenweekgeschenk en geen tussendoortje van een groot schrijver.