Afgeprijsd
Jan Blokker verzamelde een aantal columns die hij eerder in de Volkskrant schreef in Is m'n haar eigenlijk al weer kort genoeg? (Van Gennep, 110 p. f 6,90). Deze verzameling dwarse stukken begint met een schitterende aanval op Van Agt, die na een bezoek aan Indonesië ooit vertelde dat hij president Suharto over de politieke gevangenen had aangesproken ‘vanuit de gezindheid die ook spreekt uit Lucas 15:7’. Blokker geeft een kritische exegese van dit bijbelwoord en concludeert ironisch dat het gezond is ‘de nieuwe lijsttrekker van het CDA (toen nog steeds Van Agt - AJ) in de toekomst tegemoet te blijven treden vanuit de gezindheid die óók spreekt uit Romeinen 7:18’.
Gerrit Krol bundelde columns uit NRC Handelsblad in Bijna voorjaar (Van Gennep, 55 p., f 4,90). Verstilde observaties, nauwkeurig en met bewonderenswaardige kalmte opgeschreven. Over Van Geel, Marsman, Denemarken, de film Het teken van het beest, een koffieconcert op het platteland en over de op handen zijnde lente: ‘De avond valt. Over een paar dagen is het al weer een uur langer licht, zeg je tegen je vrouw die al vanaf het middaguur achter de naaimachine zit. En je begint met het artikel waar je, in de geur van de op handen zijnde koffie - en je gooit nog wat hout op het vuur - echt zin in hebt: “Bestaat de werkelijkheid? Nieuwe avonturen rond de quantumfysica.”’
Schrijver zonder stoel is de titel van een bundel essays van Huub Beurskens over hedendaagse poëzie (De Slegte, 154 p., f 8,95). Beurskens hanteert een breed spectrum in zijn beschouwingen over het werk van onder anderen Van Schoonhoven, Gerhardt, Armando, Reints, Kusters en Roggeman. De gedichten in de bundel Alef/Farao van Willy Roggeman weet hij in een overtuigende cultuurhistorische context te schetsen. De confrontatie tussen de Westeuropese mens en de Egyptische cultuur, zegt Beurskens, is er een tussen antropocentrisme en de neiging ‘zich te integreren in de absolute en universele wet zoals die voor eens en altijd door de god is vastgesteld’. Roggeman putte veel thema's uit juist die (korte) periode in de Egyptische geschiedenis waarin een voorzichtige stap werd gedaan in de richting van een meer antropocentrisch wereldbeeld.
Briljante essays zijn te vinden in Susan Sontags In het teken van Saturnus (Van Gennep, 267 p., f 7,90). Over Goodman, Artaud, Riefenstahl, Benjamin, Syberberg, Canetti en Roland Barthes. Het (schitterende) stuk over laatstgenoemde schreef ze bij diens dood: ‘Het was niet een kwestie van kennis (van sommige onderwerpen waarover hij schreef, kan hij onmogelijk veel hebben geweten) maar van oplettendheid, een zorgvuldig overwogen transcriptie van wat men van iets zou kúnnen denken zodra dat iets op grotere schaal onder de aandacht was gekomen. Er was altijd wel een of andere fijnmazige classificatie waarin het verschijnsel onder te brengen was.’
Ulla Heise schreef een uitputtende cultuurhistorische geschiedenis van het koffiehuis, een rijk geïllustreerd boek waarin de geschiedenis van koffie, koffiedrinken en het sociale koffieleuten in alle mogelijke aspecten aan de orde komt. Vele cafés passeren de revue, ook al is van sommige de samenhang met koffie niet zeer manifest. Zo werd bijvoorbeeld de gevel van het Amsterdamse literair café ‘De Engelbewaarder’ paginagroot afgedrukt, een etablissement dat niet in eerste plaats met koffiedrinken wordt geassocieerd. Over de aard van de consumpties twijfelt ook Ulla Hiese zelf wel eens, hier en daar kunnen we zinsneden aantreffen als ‘Mokka wurde allerdings vorerst nicht getrunken’. Aardig is Kaffee und Kaffeehaus echter zeker. Vele ‘Kaffeekreisen’ worden onthuld. Zo schrijft Heise bijvoorbeeld over een van de tweeduizend Weense koffiehuizen: ‘Na 1900 is het Café Imperial trefpunt voor de aanhangers van Karl Kraus. In Café Museum verkeert de “Reform-Kultur-Kostümkünstler” Adolf Loos en zijn vriend Georg Trakl. Na 1910 ziet men hier Hermann Broch, Franz Blei, Alfred Polgar, Franz Werfel en Robert Musil.’ (De Slegte, 245 p., f 34,50.)
De Iraakse literatuurhistoricus Khalid Kisthainy schreef The Prostitute in Progressive Literature (Van Gennep, 144 p., f 7,90). Hij verwijst daarbij op vele plaatsen naar de wereldliteratuur: Dumas, Dickens, Balzac, Dostojevski, Tolstoj, Brecht, Hardu, de Maupassant, Genet, Sartre, maar ook naar werk van de Nigeriaan Ekwensi en de Egyptische auteur Mahfoez. ‘Van Jesajah en Hosea tot Shakespeare en Zola,’ schrijft Kisthainy, ‘werden de hoer en de zoon van de hoer voorgesteld als object van verachting, angst of medelijden.’ In recentere literatuur is het beeld van de ‘gevallen vrouw’ veranderd in dat van het slachtoffer van het sociale systeem. Er gaan wel eens jaren voorbij dat kolonel Kadaffi (die in een hoerenstraat in Caïro het bewijs zag voor Egyptes nationale verval) en de negentiende-eeuwse, Deense romanschrijver J.P. Jakobsen (hij schreef in Niels Lyhne over de kwellende voorkeur voor gevallen vrouwen) elkaar niet ontmoeten in het register van een literatuur-historisch werk.
In 1885 verscheen een maar liefst tweeduizend pagina's tellend standaardwerk over de vrouw, een iconoclastisch, historisch, antropologisch, etnografisch, gynaecologisch compendium dat was gewijd aan de legenden, rituelen en overtuigingen die vrouwenlevens in de geschiedenis hebben bepaald: Das Weib van Hermann Ploss. Later werd het boek, aan de hand van Ploss' vele nagelaten aantekeningen, nog eens uitgebreid door Ploss' leerling Bartels. Uit dit boekwerk werd door de feministe Paula Weidegger een bloemlezing samengesteld, getiteld History's Mistress (Van Gennep, 276 p., f 7,90). Ook Weidegger beschouwt Ploss' (en Bartels') boek als een standaardwerk, maar dan van het mannelijk beeld over de vrouw in de geschiedenis. Naast de rijke bron van historisch materiaal dat het boek biedt - Weidegger erkent dat - is het een standbeeld van masculiene ijdelheid. Een fascinerend ‘dubbelportret’.
Een treffend symbool van menselijke ijdelheid is het door Serge Roche, Germain Courage en Pierre Devinoy samengestelde Mirrors, ook al gaat het meer over lijsten dan over spiegels zelf (De Slegte, 224 p., f 39,50). De fraaiste exemplaren vond ik in onverwachte omhulsels en reiscassettes, bijvoorbeeld dat van de achttiende-eeuwse Madame de Balbi: een kleine leren ‘necessaire’ in de vorm van een schoen. Zeer fraai is ook de asymmetrische, proto-postmoderne (bestaat dat?) gestyleerde kaptafel van de Spaanse architect Gaudí. Maar het topstuk uit Mirrors is een zestiende-eeuwse Duitse spiegel met een rijk gebeeldhouwde lijst: de betrekkelijkheid van het weerspiegelde aardse omhulsel wordt krachtig onderstreept door drie schedels, de middelste grijnzend.
ATTE JONGSTRA
De hierboven gesignaleerde boeken zijn verkrijgbaar bij modern antiquariaat Van Gennep (Nieuwe Zijds Voorburgwal 330, Amsterdam en Oude Binnenweg 131B, Rotterdam), of bij de diverse vestigingen van De Slegte.