Brassaï
Vervolg van pagina 5
Zo'n uitspraak klinkt nu als een gemeenplaats, maar in de jaren dertig had hij nog de glans van een ontdekking en een belofte: dat de kunst méér zou kunnen worden dan zij tot dan toe was geweest, dankzij de bevrijding van het juk van de anekdote.
Picasso en zijn vrienden waren ervan overtuigd dat zij iets wezenlijks op het spoor waren, daarbij geholpen door vondsten van Afrikaanse beelden, botten en skeletten, allerlei schroot en rommel, al het uitheemse en laag-bij-de-grondse waar verder niemand interesse in had, maar waarin zij nu juist een rijke bron van inspiratie vermoedden. ‘Ik was er getuige van geweest hoe Picasso geïnspireerd raakte.’ Welke moderne schrijver zal iets dergelijks nog zonder ironie op durven schrijven!
Waar dit boek vooral verslag van doet is het benijdenswaardige optimisme en onwrikbare vertrouwen waarmee kunstenaars in die tijd hun werk nog deden: vertrouwen in de toekomst, in de moderne kunst, in de inspiratie, en in de ontdekking van al het nieuwe, tot dan toe veronachtzaamde. Je kunt het exaltatie en zelfverheerlijking noemen, maar het is iets dat nooit meer terug zal komen, en dat ook prachtige kunst heeft opgeleverd. En prachtige foto's, want als iemand bewijst dat ook grote fotografie drijft op inspiratie, en dat soms een hele episode in de geschiedenis daartoe kan dienen, dan is het Brassaï. Deze gesprekken zijn een mooie aanvulling op die foto's in een (zoals de citaten illustreren) voortreffelijke vertaling die volledig recht doet aan Brassaïs wakkere kijk op de wereld.
■