Propagandist van de SDAP
Leven en werk van Jan Rot
Jan Rot Leven en werk van een sociaal-democratisch tekenaar door Marien van der Heijden Uitgever IISG, 175 p., f 32,50
Hans Mulder
Iemand aan wie een biografie wordt gewijd lijkt in het algemeen te moeten voldoen aan de eis van zowel een bijzonder talent als opvallende daden. De sociaal-democratische tekenaar Jan Rot (1892-1982) voldoet niet aan deze voorwaarde. Als tekenaar behoorde hij tot de middelmaat en in politiek opzicht viel hij nooit op. Toch meende Marien van der Heijden dat het de moeite waard was een monografie over hem te schrijven. Het werk van Rot was weliswaar op zich niet opmerkelijk, maar wel interessant in het bredere verband van de vooroorlogse visuele propaganda van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), waar het als een rode draad doorheen loopt. Zijn boek Jan Rot. Leven en werk van een sociaal-democratisch tekenaar is dan ook meer dan een biografie. Het is tevens een beknopte geschiedenis van die sociaal-democratische propaganda.
Affiches en politieke (spot)prenten hebben bij de opkomst en verbreiding van het socialisme een belangrijke rol gespeeld. Jan Rot, afkomstig uit een Zaandams antirevolutionair milieu, kan hiervan min of meer zelf het produkt genoemd worden. Van der Heijden beschrijft hoe zijn politieke keuze niet alleen bepaald werd door de in de Zaanstreek snel groeiende SDAP, maar ook door de politieke prenten van Albert Hahn, die de jonge Rot wekelijks kon bewonderen in de etalage van een sigarenwinkel in Zaandam. Een stapel oude nummers van De Notenkraker, de bijlage van het sociaal-democratische Het Volk, waarin deze prenten verschenen, werden door hem ‘verslonden’. Rond 1910 begon hij zelf politieke en humoristische tekeningen te maken. Eduard Polak, redacteur van De Notenkraker, was er vooralsnog weinig in geïnteresseerd en slechts enkele tekeningen werden in de jaren 1915-1918 geplaatst. Meer succes had Rot bij het niet-politieke spotblad De Ware Jacob, waarin voor het eerst een tekening van hem, in december 1910, gepubliceerd werd. Ook andere neutrale bladen, zoals De Forens en later ook het satirische tijdschrift Uiltje, namen regelmatig werk van hem op.
Al tekende Jan Rot veel en vaak, van een bijzondere roeping tot politiek tekenaar was nog geen sprake. Dit soort werk vormde, evenals het door hem rond 1920 beoefende reclametekenen, een aardige bijverdienste, die hij als beursstudent aan de Amsterdamse Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, 1916-1921, goed kon gebruiken. Dat hij zijn richting nog niet gevonden had, blijkt ook uit het feit dat hij zich in deze periode zowel bezighield met de sociale kunst - in navolging van Van Gogh reisde hij naar de Borinage - als met het schrijven van vrolijke liedteksten-met-moraal. Rot zag spoedig in dat zijn talent niet toereikend was om Van Gogh maar enigszins te benaderen noch om een nieuwe Koos Speenhoff te worden.
In 1925 probeerde hij het weer bij De Notenkraker en nu met meer succes. Een nieuwe redacteur, Johan Winkler, én een uitbreiding van het blad boden Rot de kans waar hij zo lang op had gewacht. In 1926 werd hij vast medewerker en kon hij zich definitief een lid van de ‘rode familie’ noemen. Dat laatste betekende, dat hem ook opdrachten voor andere sociaal-democratische periodieken en brochures werden aangeboden en dat hij betrokken raakte bij het maken van affiches en het verzorgen van de decoratieve aankleding van optochten en manifestaties. Mede door zijn verhuizing in 1928 naar Amsterdam, waar hij voorzitter werd van de plaatselijke afdeling IX van de SDAP, kwam zijn leven, zoals Van der Heijden schrijft, volledig in het teken van de sociaal-democratie te staan.
Jan Rot, ongeveer 1920. Foto Emile Muns
Behalve voor De Notenkraker en Vrijheid, Arbeid, Brood, het in 1933 speciaal ter bestrijding van het fascisme en communisme opgerichte propagandablad, was Jan Rot actief voor vakbondsbladen, zoals De Schilder, De Metaalbewerker en De Fabrieksarbeider, voor het dagblad Het Volk en De Radiogids van de Vara. Deze periode van drukke bezigheden, die tot 1936 voortduurde, moet hem veel voldoening hebben gegeven. Niet eens zozeer door het feit, dat hij geen financiële zorgen meer kende, maar vooral omdat zijn werk als partijpropagandist gewaardeerd werd. De SDAP verlangde geen hoogstaande artistieke prestaties. De politieke tekenaars behoorden in de eerste plaats de arbeiders ‘bewust te maken van hun situatie en te overtuigen van de juistheid van de visie van de partij en de moderne vakbeweging.’