Gedicht
De verschijning
Wanneer uw kille blik mij heeft vermoord,
En gij denkt eindelijk bevrijd
Te zijn van mijn hardnekkigheid,
Dan zal ik maken dat mijn spook u stoort
Terwijl ge in slechter armen ligt gevlijd.
Dan zal uw kaarsvlam in de tocht verwaaien;
Uw nieuwe minnaar, grondig uitgeput,
Zal denken dat uw lust weer op gaat laaien
Als gij hem wakker schudt,
En u in valse slaap de rug toedraaien.
Dan, arme stakker, zal de angst u kwellen
Tot gij, bedekt met zweet als ijskoud kwik,
Een spook zijt, meer dan ik.
Wat ik dan zeg zal ik u niet vertellen:
'k Heb liever niet dat gij zijt voorbereid;
Mijn liefde is toch voorbij: ik wil uw spijt,
Liever dan onschuld uit voorzichtigheid.
Uit: Liefdesgedichten, heilige sonnetten en preken. Vertaling J. Eijkelboom. De Arbeiderspers, f 29,50.