Pockets
Voor wie het allemaal te veel wordt, biedt Doktor Erich Kästners Lyrische Hausapotheke (Deutscher Taschenbuch Verlag, 218 p., f 14,65) recepten op rijm. Kwalen als eenzaamheid, teleurstelling, hartzeer en huwelijksleed worden op onbevoegde doch effectieve wijze bestreden via het principe dat dokter Kästner altijd nog wel een geval weet van iemand die er nog ernstiger aan toe was. Hij heeft zelfs de moeite genomen een register te maken waarin lijders aan veel voorkomende kwalen worden verwezen naar geschikte gedichten. Zo vinden we in de categorie ‘als het huwelijk op springen staat’ een verwijzing naar het Wiegenlied, väterlicherseits, dat begint met de strofe:
Schlaf ein, mein Kind! Schlaf ein, mein Kind!
Man hält uns für Verwandte.
Doch ob wir es auch wirklich sind?
Ich weiss es nicht, schlaf ein, mein Kind!
Enige bekende bijwerkingen van deze huismiddeltjes: inzicht en neiging tot lachen.
Hugh Billing, de hoofdpersoon in Ruins (Arena, 95 p., f 14,40) van Brian Aldiss, was aanvankelijk iemand die nonchalant door het leven stapte. In zijn jonge jaren schreef hij eens in luttele uren een hitje. Het geld dat hij daaraan verdiende ging op vage wijze (reizen, vrouwen) op, maar hij redde zich wel weer. Bijvoorbeeld in Californië, waar hij het begrip Remedial Domesticated Space een gat in de markt ontdekte. RDS ja: de leer van het voor de geestelijke gezondheid verantwoord indelen van de eigen woon- en werkomgeving. Billing schudde het uit zijn mouw en het bleek voor de rechtgeaarde Californiër onweerstaanbaar.
Maar onverschillig als altijd deed hij dit goudmijntje weer van de hand. Niets kon hem werkelijk boeien. Pas als hij voorde begrafenis van zijn moeder terug is in zijn geboorteland Engeland en zij al haar bezittingen blijkt te hebben nagelaten aan een stokdove, demente oude man, die haar in de laatste jaren vriendschap schonk, dringt de doelloosheid van zijn bestaan tot Billing door. Hij wijt het inzakken van zijn zelfvertrouwen aanvankelijk nog aan zijn omgeving (het in zijn ogen langzaam wegkwijnende moederland), maar een terugkeer naar het energieke, optimistische Amerika biedt geen soelaas meer. Billing eindigt weer in Engeland. Zijn enige levenslijn is dan een oude, Londense dame, die zijn moeder nog vaag heeft gekend. Zij kijkt dwars door hem heen en neemt geen genoegen met uitvluchten. Gewoonte na gewoonte legt Billing af, totdat de ontnuchterende essentie overblijft. Een in wezen tragische onttakelings- en louteringsgeschiedenis van een snelle, maar gevoelsarme jongen. Aldiss maakt er geen melodrama van, maar hanteert een flinke dosis relativerende ironie. Dit maakt Ruins tot een vlot leesbare, soms scherpe novelle. Maar meer ook eigenlijk niet.
Nobelprijswinnaar in de fysiologie en medicijnen Konrad Lorenz werd al tijdens zijn leven een legende. Niet in de laatste plaats vanwege zijn fotogenieke ethologische experimenten met zijn eenden en ganzen, maar ook vanwege het feit dat hij niet hard wegrende als er een camera in de buurt was. Eén van zijn leerlingen, Antal Festetics, profiteerde van het rijke publiciteitsarchief en stelde onder de titel Konrad Lorenz (Deutscher Taschenbuch Verlag, 205 p., f 24,75) een fotobiografie samen. We treffen de professor in dit boek niet alleen in kaplaarzen tussen het gevogelte aan, maar ook als jeugdige motorracer, als psychiater in een ziekenhuis in Posen in 1942, en als spreker op een demonstratie tegen een kerncentrale aan de Donau in 1979. Festetics praat 250 foto's aan elkaar, weliswaar in opperste bewondering, maar dat maakt de illustraties niet minder boeiend. Noch doet het iets af aan Lorenz' verbluffende veelzijdigheid. Kan men van zoveel zaken tegelijk verstand hebben?
De Ierse schrijver William Trevor heeft zich in de loop der jaren in een groeiende reputatie mogen verheugen. Nadat kort geleden nog een veelgeprezen bundel korte verhalen verscheen, is nu zijn tiende en meest recente roman in paperback uitgekomen. Nights At The Alexandra (Arena, 76 p., f 14,40), een kalm opgebouwd en fijnzinnig verteld verhaal, dat zich opnieuw afspeelt in zijn geliefde Ierland, bevestigt Trevors reputatie als meester van het onnadrukkelijke. Een gemiddelde Ierse plattelandsjongen, zoon van een kleine zelfstandige houthandelaar, opgroeiend tussen kostschool-met-de-bijbel en de traditionele, behoudende familie (de twee oma's wonen in), wordt uit deze sfeer gehaald door zijn contacten, aanvankelijk als boodschappenjongen, met een ontwikkeld Duits-Engels echtpaar dat even buiten het dorp is komen wonen. Er gebeurt al met al niet veel, maar kleine gebeurtenissen krijgen in een geïsoleerde omgeving grote betekenis. Trevor weet als altijd met zijn oog voor het detail een wereld voor de lezer op te roepen. Het is een, ondanks de in Europa woedende Tweede Wereldoorlog, stille, beschermde wereld, waarin iedere afwijkende gedachte al een belevenis lijkt. Het geïmmigreerde echtpaar heet niet voor niets Messinger. Even klinken geluiden en ideeën van buiten door in het leven van de jongen. Dan sluit Ierland zich weer om hem heen. Hij wordt oud als beheerder van de destijds door de Duitser gebouwde bioscoop. The Alexandra, en vertelt de lezer zijn herinneringen. Voor wie William Trevor niet kent is dit misschien een mooi boek om mee te beginnen.
Is het mogelijk om in een boekje van nog geen achtduizend woorden recht te doen aan New York? Misschien als men niets anders probeert dan een lange ansichtkaart te schrijven. In die stijl legde E.B. White in 1948 met zijn Here Is New York (Warner Books, 56 p., f 19,20) tijdens een hittegolf op zijn hotelkamer een regelrechte liefdesverklaring aan de meest heterogene stad ter wereld af. Het ging hem minder om directe beschrijving dan om de sfeer van cosmopolitisme die hij overal proefde. Misschien is het daarom dat het boekje veertig jaar later in herdruk nog zo bijzonder leesbaar is en nog zo actueel lijkt. New York, schrijft White, is zo groot dat het alles opslokt zonder het te merken. Het grootste schip ter wereld doet de haven aan en niemand die het heeft gezien. Een conventie met twintigduizend gedelegeerden laat geen enkele indruk op het straatbeeld achter. Elke inwoner verkeert in de bevoorrechte positie te kunnen kiezen tussen meedoen, bijwonen, erheen gaan, en in absolute afzondering thuisblijven en ‘zijn ziel bewaren’. Er zijn volgens de auteur eigenlijk drie New Yorks: dat van de autochtonen die er zijn geboren en getogen en nergens van opkijken, dat van de forensen, die dagelijks komen en gaan en bij wijze van spreken alleen de weg naar huis, het kantoor, en een paar lunchrooms kennen, en tenslotte dat van de mensen die bewust naar New York gekomen zijn, op zoek naar iets. De autochtonen geven de stad duurzaamheid en rust, de forensen geven haar de ‘rusteloosheid van de getijden’ en de zoekers geven haar passie. E.B. White behoorde tot de laatste categorie. En als zovelen, inspireerde de stad ook hem om een bijdrage te leveren aan haar eigen mythe. Het is een juweeltje geworden.
NIEK MIEDEMA