Pockets
‘Voor de regelmatige lezer, op zoek naar lectuur voor de vrije tijd, zijn de eerste zinnen van een boek vaak beslissend. Leest men door, of zet men het terug op de plank?’ Met deze regels begint Gemma O' Connor haar bundel First Lines (Futura, 96 p., f 16,55), een verzameling van openingszinnen uit de wereldliteratuur, voor zover in het Engels vertaald. Het is een aardig en nutteloos boekje. Van de meeste zinnen, hoe onderhoudend of fraai ook, vraagt men zich af of ze ook niet ergens anders dan op bladzijde 1 hadden kunnen staan. Behalve deze dan misschien: ‘De moeilijkheid met een verhaal als dit, is om te weten waar te beginnen.’ (Nicolas Bentley, in The Tongue-tied Canary.)
En nu iets prachtigs. Het boek Judges (Oxford University Press, 255 p., f 25,10) door David Pannick, is een wonderwerk van geleerdheid, anekdotiek en sfeertekening. De auteur is geinteresseerd in het beeld dat van de rechter bestaat, en dan met name in Engeland. Iets tussen de priester en de koninklijke familie, een wijs en objectief mens, met nauwelijks menselijke eigenschappen. Wat wereldvreemd ook. Churchill legde het Lagerhuis in 1954 voor dat een rechter zich in het dagelijks leven voorbeeldiger dient te gedragen dan een normale burger. ‘Wat,’ voegde hij er retorisch aan toe, ‘zou men moeten denken van een rechter die de Derby zou winnen?’ Aan David Pannick is het dan wel toevertrouwd de rechter te vinden die tijdens de zitting heeft gevraagd: ‘Wat, mijne heren, is de Derby?’ Het boek is in feite een schitterend aaneengeschakelde serie anekdoten-met-strekking. De onderscheiden onderwerpen zijn bijvoorbeeld Expertise en Vooringenomenheid, Gedrag en Discipline, Kritiek, Publiciteit. In het hoofdstuk over Gedrag wordt onder andere ingegaan op het probleem van het in slaap vallen. In 1972 werd nog een beroep tegen een veroordeling wegens doodslag afgewezen, omdat men niet overtuigend bewezen achtte dat de rechter inderdaad tijdens cruciale gedeelten van het proces had zitten knikkebollen. De auteur weet op lichtvoetige maar geenszins oppervlakkige wijze aan de voor het gewone publiek wat mythische figuur van de rechter gezicht te geven. Hij valt de lezer daarbij niet lastig met een eigen visie, maar laat uit de vele impressies een genuanceerd beeld ontstaan. Dat is, gegeven de in deze materie telkens opdoemende verleiding om zelf een oordeel over ieder geval te kunnen geven, (Pannick is advocaat, journalist en fellow van All Souls) razend knap. Zelfs het omslag is de moeite waard: op de voorkant een model van een
rechtershoofd, compleet met pruik, beplakt met kranteknipsels uit de rechtbankrubrieken.
The Virtuosi (Vintage, 509 p., f 34,60) van criticus Harold Schonberg, is een herdruk van een eerder onder de titel The Glorious Ones verschenen werk over de supersterren van de klassieke muziek, van deze en vorige eeuwen. Niet de componisten, maar de uitvoerenden, tenzij de componisten zelf ook optraden. We ontmoeten solisten en dirigenten van 1700 tot nu. Schonberg ziet supersterdom vooral als het vermogen om een persoonlijke mythe te (laten) creëren en een pak geld te verdienen. Dit laatste lijkt voor hem zelfs de voornaamste graadmeter voor succes. Zo leren we dat de zangeres Angelica Catalani rond 1804 de ongehoorde som van 15.000 dollar per optreden kreeg. Haar Britse tournee van enkele jaren later leverde maar liefst 50.000 pond op. Schonberg komt, na het raadplegen van Pride and Prejudice, tot de conclusie dat dit een aanzienlijk fortuin is. Was zij dan zó goed? Stendhal: ‘God is vergeten een hart in redelijke nabijheid van dit goddelijke strottehoofd te plaatsen.’ Rondom de Zweedse nachtegaal Jenny Lind speelden zich in het midden van de negentiende eeuw taferelen af die voor de Beatle-hysterie niet onderdoen. Op stations waar haar trein paseerde dromden de mensen naar haar coupé, haar hotels werden belegerd door fans en ze kon nauwelijks op straat komen. In Amerika gaf ze openluchtconcerten voor duizenden toehoorders. Een deel van haar populariteit was gebaseerd op haar legendarische kuisheid. Ze zong niet in Frankrijk omdat ze vond dat de zedelijkheid in dat land te wensen overliet. Wat Jenny Lind verdiende staat er ook in.
Victoria Sackville-West noemde The Eagle And The Dove (Cardinal, 191 p., f 25,15), haar boek over de H. Teresa van Avila en de H. Thérèse van Lisieux, een ‘studie in contrasten’. Ze schreef dit inmiddels klassiek geworden werk in 1943, in een ouderwets-verzorgde stijl die het boek juist eerder levend houdt dan dateert. De intelligentie van de schrijfster straalt van iedere bladzijde af, en ze gebruikte deze tot haar grote verdienste niet zozeer om zelf te schitteren, alswel om zich in te leven in de beide Theresa's. Die van Avila was hartstochtelijk, extatisch, op het hysterische af. Die van Lisieux ingetogen, deemoedig, onopvallend, maar niet minder toegewijd. Sackville-West tekent hun levens in niet-sensatiebeluste en niet-grinnikende trant. Noch toont zij zich als intellectueel van de superieur-psychologiserende soort. En ook van de traditionele hagiografie houdt zij zich verre. Dat alles, gezien de opmerkelijke aard van de belevenissen van beide heiligen, een prestatie die het grootste respect verdient.
NIEK MIEDEMA
Het leek zo'n veelbelovend idee. David Shipman, erudiet filmpublicist, heeft gegrasduind in biografieën en interviews van filmprominenten en daaruit een selectie gemaakt van belangwekkende uitspraken over collega's. De mogelijkheden kunnen gaan van verhelderend inzicht tot venijnige roddel, van respect tot kritiek, maar Movie Talk; Who Said What About Whom In The Movies (Bloomsbury, importeur Nilsson & Lamm, f 65,65) blijkt voornamelijk te bestaan uit nietszeggende platitudes. Wie pagina na pagina leest: ‘Een van de beste acteurs met wie ik heb gewerkt’ (Jack Lemmon over Marcello Mastroianni), ‘De beste actrice met wie ik heb gewerkt’ (Roger Moore over Eleanor Parker), ‘Een van de charmantste mannen die ik ken’ (Sophia Loren over Gregory Peck), ‘De beste actrice ter wereld’ (Cher over Meryl Streep), riskeert kiespijn van alle zoetsappige superlatieven. Het is niet uitsluitend ‘Ik vind jou goed / Hoe vind je mij?’ wat de pagina's vult, maar de hatelijkheden zijn in de minderheid en al even weinigzeggend en vaak overbekend. Natuurlijk wordt Tony Curtis aangehaald die liefdesscènes met Monroe vergeleek met het kussen van Hitler, en wordt de rivaliteit tussen Bette Davis en Joan Crawford opgerakeld. Het is leuk Davis te lezen over Mommie Dearest van pleegdochter Christina Crawford: ‘Ik kan haar dat boek absoluut niet kwalijk nemen. Joan was de perfecte moeder als er publiek was, maar niet achter haar huisdeur. Ik denk niet dat mijn kinderen ooit zo'n boek zullen schrijven,’ voor wie het nauwelijk minder ongenadige My Mother's Keeper kent, inmiddels gepubliceerd door Davis' dochter. Shipman veronderstelt nogal wat méérkennis van zijn lezers, ook omdat hij meestal nalaat te vermelden wanneer of bij welke gelegenheid de uitspraken zijn gedaan, zodat ze nog minder
betekenis krijgen. En waarom staat Robert Cummings uitspraak ‘Susan Hayward was zwijgzaam en ongenaakbaar als we klaarstonden voor de sèene. Heel anders dan iemand als Barbara Stanwyck die bij het wachten voor de opnamen van The bride wore boots fluisterde: toe nou Bob, natuurlijk wil je me graag neuken, geef het maar toe,’ onder Hayward en niet onder Stanwyck? Wie zich door de brij heen ploetert wordt af en toe gefrappeerd (George C. Scott over Gig Young: ‘Ik was dol op hem. Groter lieverd bestond er niet. Heeft dat klotewijf van hem door de kop geschoten en toen zichzelf’), of vindt bevestiging van vermoedens of vooroordelen (grimeur George Masters over Raquel Welch: ‘Silicone vanaf de knieën’). Het is weinig voor een grotendeels overbodig boek, dat hooguit nuttig is voor schrijvers van in-memoriamartikelen die voortaan snel een gepast citaat kunnen opzoeken: ‘Volgens Noel Coward had Sophia Loren van chocoladetruffels gemaakt moeten zijn, zodat iedereen van haar kon snoepen...’
AvI
De roman The Swimming Pool Library van Alan Hollinghurst kwam niet voor op de lijstjes van boeken die in aanmerking zouden kunnen komen voor de Booker Prize, hoewel het boek alom werd geprezen. Dat zou met het thema te maken kunnen hebben: de vrije promiscue homoseksuele liefde, met een thema dat makkelijk ligt in een tijd waarin aids om zich heengrijpt. Met zijn personages Nantwich en Beckwith plaatst Hollinghurst een gevangen homoseksualiteit tegenover een bevrijde homoseksualiteit, schreef Bas Heijne in zijn recensie van het boek in de Boekenbijlage van 14 mei 1988. Nantwich is van een generatie die alles in het geheim moest doen, Beckwith van de generatie zonder neurotisch schuldgevoel. ‘The Swimming Pool Library is in veel opzichten een bijzonder boek. Het is prachtig geschreven, met een stilistische brille waar slechts weinig hedendaagse romans aanspraak op kunnen maken,’ schreef Bas Heijne. Penguin heeft het boek nu in een pocketeditie uitgegeven (f 20,75)