Nieuwe Britse poëzie
In vrij korte tijd zijn er in ons land drie tamelijk ongelijksoortige poëziebloemlezingen verschenen met daarin gedichten van nieuwe, veelal jonge dichters, en het enige wat de in de drie bundels gebloemleesden gemeen hebben is het, al dan niet luidruchtige, verzet tegen de epigonistische uitlopers van de zogeheten hermetische poëzie. In de poëzie die tegenwoordig geschreven wordt in Groot-Brittannië is er sprake van een andere tweedeling dan die zich in ons land manifesteert, getuige de inleidende artikelen in The New British Poetry (Paladin, f 31,60). De bloemlezing, met daarin werk van vijfentachtig dichters, telt vier afdelingen, te weten die van de respectievelijk ‘zwarte’, ‘feministische’, ‘experimentele’ en tenslotte de ‘allerjongste’ dichters. De ‘Black British Poetry’ in deze bloemlezing kenmerkt zich door een meer of minder expliciet beleden engagement. Veel zwarte dichters gaan het slang niet uit de weg, zoals bijvoorbeeld Linton Kwesi Johnson in zijn gedicht ‘Reggae fi dada’ (reggae for daddy):
yu nevah ad noh life fi live
Als je het zwarte slang van de meeste dichters hebt ontcijferd, vallen de felle, directe regels op die helaas van weinig poëtisch raffinement getuigen. Hetzelfde gebrek aan raffinement, maar dan rampzalig uitvergroot, treft men aan bij de feministische poëzie in The New British Poetry. Dogmatisch en tenenkrullend strooien de damesdichters hun strijdbare regels rond waarin ze zich teweerstellen tegen zo'n beetje de hele wereld die in hun ogen ‘fallocratic’ is; het leidt allemaal tot desastreuze regels die niet verder komen dan bijvoorbeeld de ongetwijfeld urgente mededeling dat ‘the message of women’ bestaat uit ‘love’, zoals Jeni Couzin verkondigt in haar gedicht ‘The message’. En Engeland herbergt toch wel degelijk heel wat interessante dichteressen, dat bewijzen tenminste de twee laatste afdelingen met ‘experimentelen’ en ‘allerjongsten’. In deze afdelingen vindt men naast werk van oudgedienden als Roy Fisher en Tom Raworth ook uiterst rebellerende gedichten van Kelvin Corcoran, Geraldine Monk en Denise Riley, bij wie ik de meest afgemeten beginregels uit de bloemlezing vond: ‘The heart does hurt/And that's no metaphor.’ De ‘neo-experimentele’ poëzie van Groot-Brittannië is het opgewekte antwoord op de kalme, zachtaardige, parlando-anekdotiek die daar, in navolging van dichters als Thomas Hardy en Philip Larkin, wordt beoefend. De radicaalste en eigenzinnigste onder de nieuwste dichters is Maggie O'Sullivan. In tegenstelling tot haar collega's uit het feministische kamp verlaagt zij de poëzie niet tot een voertuig voor de strijd tussen de seksen, maar ontwricht zij het traditionele gedicht door allerhande trefwoorden op een hoogst verbeten en anarchistische wijze te ordenen.
JZ