Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneToen de Victoriaanse kunstprofeet John Ruskin in 1875 zijn geliefde stad Florence bezocht, wachtte hem een onaangename verrassing. De stad van zijn dromen bleek ten prooi gevallen aan verloedering. Overal stuitte hij op moderne lelijkheid en jammerlijk verval. Bovendien was hij aan alle kanten omringd door ‘vervloekte’ Duitsers, Engelsen en Yankees, die zich op de stad stortten als ‘strontvliegen’. ‘De teloorgang is te gruwelijk en hartverscheurend geworden voor een ziel die zich de dagen van weleer herinnert,’ schreef hij. Een jaar later vatte hij zijn indrukken nog eens kort en bondig samen: ‘Nu rest nog slechts de schim - nee, het lijk - van alles dat ik eens zo liefhad.’ John Pemble haalt Ruskins wanhoopskreet aan in The Mediterranean Passion, zijn studie over de zucht naar het zuiden van de Engelsen in de late negentiende eeuw. Het verloren paradijs waarnaar Ruskin zo hartstochtelijk terugverlangde, heeft volgens de historicus helemaal nooit bestaan. Ruskins brieven en dagboeken uit die ‘dagen van weleer’ geven nergens blijk van de euforie die hij zich later in zijn leven zou menen te herinneren. Ook toen klaagde hij al over verloedering en verval, ook toen al kon hij bijna niet schrijven van verontwaardiging. Het ideale Italië - het land van volmaakte, idyllische schoonheid - dat hij zich in donkere uren voor de geest placht te halen, blijkt een produkt van diezelfde geest. In dit opzicht toonde Ruskin zich een kind van zijn tijd. De Victorianen bereisden en masse de landen rond de Middellandse Zee, maakten Italië tot hun tweede vaderland, maar voor de werkelijkheid van hun omgeving daar, voor het heden, hadden zij nauwelijks belangstelling. In de brieven, dagboeken en reisverslagen over deze landen onthullen zij onbewust alles over zichzelf - hun preoccupaties, hun vooroordelen, hun diepste verlangens, hun grootste angsten - maar vrijwel niets over de cultuur van die landen. Van werkelijk contact met de allochtone bevolking was geen sprake. Dat was tegen de verwachtingen in. Algemeen was voorspeld dat de revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van de vervoermiddelen - de trein, het stoomschip - de grenzen tussen noord en zuid zouden slechten. Techniek en verbroedering zouden hand in hand gaan. De economische eenwording had gevolgd moeten worden door een culturele unificatie. Maar de Engelsen behielden hun afstandelijkheid. Het Zuiden was voor hen een droomwereld waar de tijd stilstond, een onbedorven Arcadië waar ze zich van hun fatigue du nord konden bevrijden; en in een dergelijke wereld kon de werkelijkheid maar het beste zoveel mogelijk worden gemeden. Bovendien voelden de Victorianen zich een superieur ras. Juist het besef dat zij boven alles en iedereen verheven waren, stelde hen in staat hun vleugels zo wijd mogelijk uit te slaan. Dat hield echter wel in dat men zich moest wapenen tegen vreemde invloeden. De Engelsman die zich aanpaste aan een onbekende cultuur, die zich andere zeden en gewoonten eigen maakte, was verloren. Met andere woorden, hij was eenvoudig niet langer een Engelsman; en een gruwelijker constatering was niet denkbaar. Dat de puriteinse geesteshouding van Ruskin en zijn geestverwanten een opvallende gelijkenis vertoont met die van Margaret Thatcher anno 1988, is niet echt verbazingwekkend. Thatchers politieke ideologie is immers grotendeels gebaseerd op een heftig verlangen naar Victoriaanse grandeur, naar de goede en grootse ‘dagen van weleer’. Economisch gezien valt er wellicht winst te halen uit een Europese eenwording, maar aan de andere kant moeten ‘vreemde invloeden’ zoveel mogelijk worden geweerd. Contact tussen Europese landen is in principe geen slechte zaak, maar van culturele vermenging mag geen sprake zijn. De Engelse cultuur mag niet worden aangetast. Echte Europeanen drijven natuurlijk de spot met de autocratische verlangens van Thatcher. In de Haagse Post van afgelopen week schampert de heer Van der Goes van Naters, oud-PvdA-fractieleider en Europaadept: ‘Al die praatjes van Thatcher over hoe dat nou moet met de eigen cultuur zijn natuurlijk flauwe kul. Als zij bang is dat haar uitgesproken Engelse cultuur, die bij mijn weten overigens alleen maar bestaat uit paraplu's dragen, bolhoeden opzetten en naar de races gaan, gevaar loopt, dan wil ik haar best geruststellen, hoor. Een verenigd Europa wordt op cultureel gebied geen eenheidsratjetoe. Als de Engelsen vinden dat ze hun culturele eigenaardigheden willen behouden, dan kan dat.’ En in dezelfde week nam CDA-lijsttrekker voor Europa Jean Penders in een verkiezings‘clip’ iedere bezorgdheid bij zijn toekomstige kiezers weg: ‘Nederland zal nog lang blijven bestaan met zijn tradities en zijn vorstenhuis.’ Troostende woorden. Van Van der Goes van Naters mag Engeland een cultureel reservaat worden, vol ‘eigenaardigheden’ als bolhoeden en paraplu's. Als het aan Jean Penders ligt, dansen we ook in 2020 nog dagelijks de driekusman. Dus waarover maken we ons nog zorgen? Europa 1992: de cultuur als VVV-folder. ‘Als een rechtstreeks gevaar voor de verdere evolutie van Europa beschouw ik de activiteiten van mevrouw Thatcher niet,’ aldus Van der Goes van Naters, ‘maar ik vind het wel bijzonder misselijk van haar.’ Het is gemakkelijk om Ruskins ingebeelde nostalgie belachelijk te maken, zijn verlangen naar een zuivere cultuur, het is verleidelijk om Thatchers verzet tegen een verenigd Europa af te doen als insulaire megalomanie, maar wie er het cultuur-besef van onze eigen politici tegenover zet, wordt van schrik een bikkelharde chauvinist. |
|