Het verenigingsleven
Vervolg van pagina 9
stond namelijk niet op zichzelf. In Het Parool was Pams boek al even negatief besproken - door een achterlijke Louwietje met een autoriteitsprobleem. Dat was een recensie die men niemand toewenst, wie weet zelfs je vijanden niet. Het dilemma was: moet in de krant waarin Pam al jaren schrijft een recensie komen die het nog eens dunnetjes overdoet? Dat is een redelijke en menselijke vraag die aanvankelijk ontkennend werd beantwoord. De gebeurtenissen die daarop volgden hebben het misverstand in de wereld is geholpen dat er sprake zou zijn van het feit ‘dat medewerkers hun eigen recensent zouden mogen uitzoeken’. Dat is nooit het geval geweest en ook niet met het boek van Max Pam gebeurd, zoals de gebeurtenissen die erop volgden zelf leren.
Een ander voorbeeld kan nog iets meer duidelijk maken over het hier behandelde verenigingsleven. Toen vorig jaar de nieuwe roman Sterk water van Koos van Zomeren verscheen, was ik natuurlijk benieuwd, ik had immers goede herinneringen aan een eerder boek van hem dat ik besproken had, Otto's oorlog. Ik besprak Sterk water dan ook, maar ik vond het niet erg geslaagd. Dat schreef ik dus. Een paar dagen later verscheen er een sarcastische brief van Van Zomeren over die recensie. Koos van Zomeren is een medewerker van Vrij Nederland en de Boekenbijlage. Een week na het verschijnen van mijn recensie kwam een vervolgdeel uit van de memoires van Konstantin Paustovsky, over wie Van Zomeren in de Boekenbijlage eerder had geschreven als groot bewonderaar van die memoires. En hij interviewde ooit de vertaler van de zes delen, Wim Hartog. Het sprak voor mij vanzelf dat Van Zomeren over dit nieuwe deel zou schrijven als hij het niet te druk had met andere dingen. Dus belde ik hem op. Dat zijn sarcastische briefje in de Boekenbijlage zou worden opgenomen sprak vanzelf. Dat sprak voor mij vanzelf, dus was dat ook niet het eerste wat ik in het telefoongesprek aansneed. Van Zomeren bleek echter in de veronderstelling te verkeren dat het nu wel uit was met de liefde: ik had de bal gegooid met mijn niet zo positieve recensie, hij had teruggekaatst met zijn brief. Daarmee zouden mogelijke avances van beider kant wel voorgoed voorbij zijn, dacht hij. Ik niet. Waarom niet? Omdat mijn recensie precies bevatte wat ik vond en omdat hij niet in een bedorven toonaard was gesteld. Als ik die al in me heb, hij zou niet aangewend worden voor iemand als Koos van Zomeren. Een interessante schrijver had in mijn ogen een minder goed boek geschreven, dat was alles. Dus belde ik hem op of hij het boek van Paustovsky wilde bespreken. Na mijn verzoek kwam mijn recensie ter sprake. We werden het natuurlijk niet eens, maar het kostte mij geen
moeite hem duidelijk te maken dat mijn recensie en zijn brief niets veranderden aan zijn medewerkerschap aan de Boekenbijlage. Iets anders was geen moment in mij opgekomen.
Ik kan hier zo vrijmoedig over schrijven omdat Van Zomeren ons telefoongesprek zelf samengevat heeft in zijn dagboek over het jaar 1987, onlangs onder de titel Een jaar in scherven verschenen. Wanneer niet ik, maar Frans de Rover over Sterk water van Van Zomeren had geschreven, en wanneer de recensie precies zo zou zijn uitgevallen, dan was dat niet minder bitter geweest voor Koos van Zomeren, en uiterst vervelend voor onze loyaliteit ten opzichte van hem, maar de recensie van Frans de Rover zou geplaatst zijn. Wanneer er geen sprake is van kwade trouw bij de redactie, dan moet de literaire kritiek uiteindelijk zijn beloop hebben.
Aldus gaat het toe in die verschillende clubs. Hoewel de Club van Onafhankelijke Critici permanent onder grote druk staat om te fuseren met de Club van Wederzijdse Bewondering en de Bête Noire Club, ziet het er naar uit dat het niet tot vijandige overname zal leiden. De Club van OC's verweert zich halsstarrig en zal zich weten te handhaven.
■