Het heelal om de hoek
Vroeger waren het stencils met een kleurig kaftje, tegenwoordig doet de buitenlandvriendelijke uitgever Meulenhoff de met Poetry International geassocieerde dichters in civiele, zelfs tamelijk grote verzamelbundels. In deze Poetry International Reeks verschenen onlangs Ik luister naar Istanbul (f 37,50), een bloemlezing met zes moderne dichters (Taranci, Kanik, Rifat, Anday, Necatigil en Daglarca), verzameld en vertaald door Erik Zürcher, en Aan de oever der wijde zee (f 37,50), zeven hedendaagse Hebreeuwse dichters (Amichai, Avidan, Bemstein, Dor, Ravikovitch. Wieseltier, Zach), vertaald door Tamir Herzberg. De wat excentrieke omvang van deze bundels lijkt niet toevallig: poëzie uit veel van de door Poetry International beschutte culturen is vaak uitvoeriger dan de Nederlandse. Het gekozen formaat honoreert de bredere adem en de wijdere armslag ervan. Vanwege de relatieve onbekendheid van Nederlandse lezers met de hier tentoongestelde gedichten wordt elk deel ingeleid met een korte historische schets, waarin de gebloemleesde dichters hun plaats krijgen. Van de Turkse poëzie begrijpen wij nu dat na het optreden van de grootheid Nazim Hikmet, de voortgezette breuk met de oude hofen volkspoëzie grofweg heeft geresulteerd in twee richtingen: die van de politisering en die van het experiment. Wat aan de poëzie zelf opvalt is dat het dagelijkse en het existentieel-kosmische op zo gemakkelijke voet met elkaar omgaan. Het heelal lijkt in culturen als de Turkse nog altijd om de hoek te liggen. In de vertaling liggen vlotheid en ernst evenzeer dicht bij elkaar. Wat te denken van regels als deze van Kanik: ‘Gisteren verveelde ik me rot, de hele dag. / Twee pakjes sigaretten haalden niets uit. / Ik probeerde te schrijven - het ging niet.’ Intussen is deze bloemlezing niet bedoeld om gastarbeiders beter te begrijpen, want ook in Turkije behoren
dichters tot de elite, wel uiterst nuttig om een onbekende cultuur te ontsluiten.
De geschiedenis van het Hebreeuws als cultuurtaal is beïnvloed door twee factoren: het Oude Testament, waarvan het taalgebruik in het Hebreeuws een vanzelfsprekendheid is, en de invloed van buitenlandse culturen (Duitse, Oosteuropese) waaruit veel dichters oorspronkelijk stammen. De hedendaagse Hebreeuwse dichtkunst heeft het oorspronkelijk weidse perspectief verkleind en offert aan het realisme. Toch klinkt het in onze oren nog fracties ritueler dan de westerse poëzie. Als smeltpunt van een zeer oude en diverse jongere culturen neemt de Hebreeuwse literatuur een unieke plaats in. Bij sommige dichters, als de controversiële Avidan (die verschillende woorden graag & la spreektaal samentrekt), zijn die oude sporen bijna uitgewist maar bij een dichter als Nathan Zach komt bij alle moderniteit het bijkans bijbelse begrip God toch telkens weer terug. Een van de vele prachtige regels in deze bloemlezing komt van hem, over God: ‘Hij leest - geloof het of niet - de Psalmen. / Hij kent ze nog steeds niet uit Zijn hoofd. / En wat er staat is zo rustgevend: / zoveel liederen.’
Voor beide bloemlezingen geldt dat ze zeer overtuigend vertaald zijn. Het zou mooi zijn als de betreffende buitenlanden ook zo goed voor onze poëzie zouden zijn.
RS
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Diny Schouten, Rob Schouten.