Vrouwen in witte jassen
De muze der wetenschap is vrouwelijk, wat zou kunnen verklaren dat ze haar aantrekkingskracht slechts op mannen uitoefent. Zijn intellectuele vrouwen ‘rare’ vrouwen? Aan die pijnlijke vraag is het Negende Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis gewijd. Geleerde vrouwen (SUN, 240 p., f 28,50). De bundel is gevarieerd maar thematisch hecht verbonden: de geleerde studies over de doctae puellae van het klassieke Rome, zeventiende- en achttiende-eeuwse catalogi van geleerde vrouwen, de positie van Madame Dacier in de ‘Querelle d'Homère’, de vrouw als zinnebeeld, de lotgevallen van Surinaamse studentes in Nederland, zijn afgewisseld met verslagen van onderzoek naar de professionele (niet altijd professorabele) loopbanen van twintigste-eeuwse Nederlandse geleerde vrouwen: de medica Catharina van Tussenbroek, de pedagoges Ietje Kooistra en Ida Heyermans, de fysica Marianne van Herwerden, de biologe Johanna Westerdijk, de juriste Gesina van der Molen, de historica Sini Greup-Roldanus en de chemica Antonia Korvezee. Uit de biografische gegevens in deze portretten (opvallend veel dominante vaders, en een hoog percentage man- en kinderloosheid) kunnen een paar - ongetwijfeld onverantwoorde - conclusies getrokken worden, maar interessanter zijn de beschouwingen over de stimulans die hooggeleerde vrouwen hebben gegeven aan hun vrouwelijke studenten. Het fytopathologisch laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ had onder het directeurschap van dr. Johanna (‘Hans’) Westerdijk slechts vrouwelijke assistenten (‘Het kan niemand ontgaan dat vrouwen een streepje vóór hadden bij Johanna Westerdijk’). Van Westerdijks zesenvijftig promovendi waren zesentwintig vrouw, en van hen werden drie hoogleraar: een onthutsende ondersteuning van de hypothese dat exclusief-vrouwelijke universitaire milieus de wetenschap voor vrouwen
toegankelijker maakt. ‘Pas sinds kort wordt het in Nederland als een probleem gezien dat het percentage vrouwelijke hoogleraren uitzonderlijk laag is,’ schrijven de redactrices somber in hun inleiding. De portretten van pioniersters kunnen wat dat betreft dienstig zijn. Jammer dat de klassieke iconografie haar voorbeeldfunctie verloren heeft: in haar artikel over ‘De vrouw als zinnebeeld’ vermeldt Londa Schiebinger hoe de fysica, traditioneel gepersonifieerd als een godin met een aardbol aan haar voeten, tegenwoordig gesymboliseerd wordt door een foto van ‘de man in het lab’. De vanzelfsprekendheid van die efficiënte wetenschapper-in-witte-jas ziet Schiebinger als ‘moderne allegorie’. Dat ‘geleerde vrouwen’ in de bundel inderdaad worden gepresenteerd als ‘rariteiten’ zullen de redactrices van het nummer allerminst hebben gewild, maar kon het, waar Minerva haar invloed verloor, ook anders?
DS
Waar ménsen al weinig toegerust zijn om in communes te gedijen, hoe moet dat dan met poezen zijn? In ‘Cats' Kingdom’ (Arrow Books, f 24,75, Importeur Van Ditmar) beschrijft de Britse antropoloog en zoöloog Jeremy Angel een ‘kattencommune’. Angel verbleef zeven jaar lang in Hokkaido, Japan, als assistent in de ménage van de populaire schrijver (van dierenboeken) Mutsugoro. Mutsugoro's ‘Animal kingdom’ huisvestte in aanvang vier honden, twee katten, drie pony's, twee tamme kraaien en een bruine beer. Bij zijn aankomst in Hokkaido trof Angel drieëndertig katten aan, ‘zodat de televisiekamer leek op de set van een kattenversie van Hitchcocks “The Birds”.’ Bij wijze van ethologisch experiment huisvestte Angel de katten in twee ruime loodsen, en zette zich (met pen en camera) aan de registratie van hun gedragingen. ‘Cats' Kingdom’ beschrijft de kattengemeenschap (die bij Angels vertrek honderdtwintig katten telde) in alle verrukking en wanhoop. Prachtig is het hoofdstuk over Waru (‘The Rise and Fall of a Tyrant’), en verbijsterend dat over de jonge kater Kagetora (‘Schaduwtijger’), de paria wiens jeugdige assertiviteit vermorzeld werd in de hiërarchie die ook kattencommunes voor bijzondere exemplaren van de ‘felis ochreata domestica’ onmenselijk maakt.