Spellingskwesties
Tijdens een speurtocht door jaargangen van de Haagse courant Het Vaderland stuitte Nop Maas op een onuitgegeven verhaal van Marcellus Emants: ‘Niet om de knikkers, maar om het recht van 't spel’. Het is de geschiedenis van een verbroken betovering. Een advocaat heeft amoureuze belangstelling voor een dame, tot ze als cliënt bij hem aanklopt. Ze staat erop in een kwestie rond de aanschaf van een hoedje haar grillen te botvieren, en toont daarbij een verre van aangenaam karakter. Aanvankelijk kan de advocaat haar strijdlust nog wel waarderen: ‘Een mooie vrouwe zo kordaat ten strijde te zien trekken... 't had iets pikants.’ Maar als in het slot van het verhaal de advocaat van de hoedenverkopende tegenpartij tegenover zijn collega de schoonheid van diens cliënt roemt, kan deze alleen nog meewarig glimlachen. De schermutselingen over het hoedje - de vrouw weigert het na verstreken leveringstermijn te accepteren, de verkoper staat op leverantie - lopen uit op humoristische scènes. Tussen een bode die door de vrouw is gestuurd en de verkoper wordt de hoed in een doos onder snel groeiende belangstelling heen en weer geschopt: ‘Toen zal Dongers denkelik beseft hebben dat dit soort van reklame voor 't aanzien van z'n zaak minder gewenst was. Tenminste... nadat 'n laatste flinke schop van de besteller de doos over Dongers schouders, heen in de winkel had doen verdwijne, werd de deur toegesmakt en 't spel gestaakt.’
Niet om de knikkers, maar om de eer van 't spel werd afgedrukt in Het Vaderland in begin februari 1903 en is nu herdrukt door uitgeverij Vriendenlust, 28 p., f 7,50. Bovenstaand citaat laat al zien dat Emants afweek van de toenmalige spelling. Ook eerder had hij zich opgeworpen als pleitbezorger van een ‘veidagelijksing’ van het geschreven Nederlands. In 1888 bijvoorbeeld was een discussie ontbrand over de taal in zijn toneelstukken: Emants gebruikte ‘jij’ in plaats van het nog steeds gebruikelijke ‘gij’. In 1891 publiceerde dr. R.A. Kollewijn zijn artikel ‘Onze lastige spelling, een voorstel tot vereenvoudiging’. Twee jaar later schreef Emants aan hem: ‘Ik heb lust Uw spelling te gaan toepassen.’ Emants wilde het geschreven taalgebruik zoveel mogelijk laten lijken op de spreektaal, een werkelijkheidsstreven dat zich ook in zijn literatuuropvatting prominent manifesteerde. Een jaar voor hij ‘Niet om de knikkers, maar om de eer van 't spel’ schreef nam hij plaats in een commissie tot herziening van de spelling van bastaardwoorden; tot 1916 zou hij deel uitmaken van een staatscommissie voor advies in spellingsvraagstukken. Het is jammer dat de uitgever niet tot een korte inleiding heeft kunnen besluiten waarin op dit aspect van ‘Niet om de knikkers’ et cetera wordt ingegaan. Dat neemt niet weg dat Marcellus Emants ook in dit verhaal bewijst tot de nog steeds levende Nederlandse schrijvers te behoren.
AJ