Thrillers
Volgens Janwillem van de Wetering is De macht van het niets (Siderius & Siderius, f 17,50) een soortement thriller en daarin heeft hij gelijk. Het boek is geschreven door een lama die onder de hoede werd genomen van een Franse ontdekkingsreizigster die volledig verslingerd raakte aan Tibet. Van de Wetering, die ook voor de vertaling zorgde, legt op zijn aanstekelijke Wammes-Waggeltoon de wordingsgeschiedenis van het boek uit. Alexandra David-Neel en lama Yongden schreven het boek in 1954 en tot mijn verrassing zijn er al twee Nederlandse drukken verschenen. De zoekers naar de grond van het bestaan raken meer bevredigd door het verhaal dan de liefhebbers van een goede intrige. Het boek vertelt de belevenissen van een bediende van een lama die jacht maakt op de moordenaar van zijn meester. Onderweg komt hij diverse sektariërs tegen die hem het lied van schijn en wezen voorzingen. Zenmeester, tantrische goeroes en ook nog Amerikaanse missionarissen komen in het verhaal voor. Het kindeke Jezus laat zich echter niet zien.
Als er iemand met beide benen stevig op de grond staat, of misschien beter gezegd met vier, dan is het Dick Francis. Zijn personags twijfelen geen moment aan hun waarneming van de realiteit. In Op hol (De Arbeiderspers, f 29,50) weet de kerngezonde Kit Fielding een melodrama tot een goed eind te brengen. In dit avontuur, dat in het Engels Bolt heet, wordt een oude Franse patriciërsfamilie afgeperst. Doel van de schurk is van de heer des huizes een handtekening te bemachtigen die het mogelijk maakt om wapens te fabriceren. Fielding is de jockey van de familie die bijna geheel eigenhandig hiervoor een stokje steekt. Het lijkt erop dat de helden van Francis in zijn latere boeken steeds probleemlozer door het leven gaan. Dit maai hindert de hoofdpersoon alleen de onzekerheid of zijn liefde wordt beantwoord. Bij gebrek aan lijfelijkheid op dit terrein doet de hoofdpersoon zich dat zelf aan. Het verhaal zelf is een draak eerste klasse, maar Francis weet het bestaan met paarden altijd genoegelijk te vertellen en ook altijd boeiende geweldscènes te verzinnen. Aan het eind van het verhaal loopt alles natuurlijk goed af, hoewel Francis voor zijn doen nog een moreel bedenkelijke keuze laat maken.
De omslag van The Butterfly Plague van Timothy Findley (Arena, f 20,85) ziet er leuk uit en lijkt ontworpen door een lerares nuttige handwerken met een voorkeur voor deze schubvleugeligen met hun roltong. De achterkant beloofde moord en doodslag, maar in werkelijkheid is het verhaal bizar en moeilijk te plaatsen. Het speelt zich af in Hollywood en omgeving in 1938. De jodenvervolging in Duitsland heeft er mee te maken, maar wat doet een man met de gevreesde bloederziekte er verder toe en waarom stort een komiek uit de tijd van de stomme film zich voor een trein en is de Olympische zwemster die net uit Berlijn terug is nu wel of niet malende? Ondertussen vindt er een vlindertrek plaats zoals men eigenlijk nog nooit heeft beleefd. De schubben van de beestjes dwarrelen als roos door de lucht en daarom is de zelfmoord van een filmster die zich aan bonbons overeet misschien ook niet ongewoon. Voorde gewone misdaadlezer lijkt het net alsof Sybren Polet ook een keer een poging heeft gewaagd. Zelf verloor ik diverse malen de strijd van dit boekje en viel op de bank in een gezonde slaap en dat is ook wat waard.
Tijdens het lezen van When The Fat Man Sings van William Murray (Bantam, f 13,95) had ik de hele tijd het gevoel dat Archie Goodwin, de privé-secretaris van de dikke Nero Wolfe, aan het woord was. Goochelaar ‘Shifty’ Lou Anderson zou zijn broer kunnen zijn. Net als Goodwin is hij een ontzettende kletsmajoor zonder dat je het gevoel krijgt dat het verhaal er ook maar een centimeter mee vooruit komt. Op toevallige wijze raakt de goochelaar in gezelschap van een Italiaanse operazanger die behalve aan Puccini. Verdi en consorten ook aan gokken is verslaafd. Dat leidt tot een met Italiaanse woorden en kreetjes doorspekt verhaal alsof je naar een STER-spot voor pasta zit te kijken. Een mallotige intrige over een dodelijke familieruzie moet het verband in het geheel houden, maar gelukkig besefte de auteur dat een goochelaar die van wijntje en trijntje houdt misschien wel meer de moeite waard was. Als hij werkelijk niet meer weet hoe het verhaal verder moet, verzint Murray een aanstekelijke scène of geheel ten einde raad last hij een moppentapper in. ‘Bravo, mago! Che meraviglia!’ roept de tenor uit, maar een andere keer zegt hij: ‘Mio dio. Che stronzo!’ en daar was ik het meer mee eens.
Death On Account van Margaret Yorke (Penguin, f 15,25) is een onschuldig boekje over de avonturen van een bankbediende die de wereld wil laten zien dat hij ook nog bestaat. Hij zit vreselijk onder de plak van zijn vrouw en op zijn werk nemen ze hem ook al niet serieus en dat hij handig is met schaaf en beitel en leuke meubeltjes kan maken, telt evenmin. Op een dag berooft hij zijn eigen bank, maar wat een triomf had kunnerrzijn, ontpopt zich alleen maar tot een tragedie. Yorke begon haar schrijversloopbaan met romans over familiedrama's en dat is te merken. Ze heeft een goed oog voor alle ditjes en datjes uit het dagelijks leven. Echt spannend is dit verhaal niet, maar wel leuk als je even een moment voor jezelf hebt.
THEO CAPEL