Innerlijke woekeringen van verdriet
Ineke van Mouriks brieven uit de potteuze subcultuur
Tropenritme door Ineke van Mourik Uitgever In de Knipscheer, 234 p., f 28,50
Bernadette de Wit
In Tropenritme vertelt de schrijfster Ineke van Mourik het verhaal van een reis naar Indonesië. De ik-figuur, een lesbisch-feministe uit Nijmegen die sterke gelijkenis vertoont met de auteur zelf, zit in een impasse en komt daar tijdens de reis bovenuit. Alles in het studeervertrek van de ik-figuur staat stil. Steeds vaker ligt ze 's nachts wakker en in één van die slapeloze nachten ‘denderde een kolossale vrachtwagen met oplegger voorbij waarop over de hele breedte in grote letters stond: Fa. Dooddeheeffer.’ Dit verontrust de ik-figuur, ze kent er een symbolische waarde aan toe. In die situatie besluit zij met iemand uit het Nijmeegse potteuze circuit - door haar Het Grijze Kind genoemd - op reis te gaan naar Indonesië.
Na een direct aan de lezer verteld eerste hoofdstuk volgt een stijlbreuk. De rest van het boek bestaat uit brieven die de ik-figuur schrijft aan haar twee vriendinnen, haar broers en aan Het Grijze Kind. Van meet af aan blijken de reisgezellinnen in een curieuze relatie te zijn verwikkeld. Het Grijze Kind is de leermeester van de ik-figuur en geeft haar opdrachten van therapeutische aard, die prompt en op de voorgeschreven wijze worden uitgevoerd. De ik-figuur moet bij voorbeeld ‘leren kijken’, mag niet meer lezen of studeren en moet met wildvreemde treinreizigers een gesprekje aanknopen. In briefvorm brengt ze aan Het Grijze Kind verslag uit van haar wederwaardigheden. Alles blijkt een voorbereiding het zijn op het vertrek naar Indonesië, een land waar de ik-figuur van haar leermeester erg tegenop moet kijken, omdat ‘Het Oosten’ hoger staat dan ‘Het Westen’.
Reeds de eerste brief, aan Het Grijze Kind, staat bol van de betogen van uiteenlopende, levensbeschouwelijke aard. Zowel in die betogen als in de wijze waarop de ik-figuur haar strijd voert tegen de impasse, toont zij zich een ideale leerling. Behalve Het Grijze Kind blijken ook haar beide correspondentievriendinnen, Orlando en De Oude Tovenaar - in wie de lezer moeiteloos Andreas Burnier herkent - leermeesters. Als een echte leerling neemt de ik-figuur hun woordgebruik over. De ‘maskers van het patriarchaat’, de ‘antroposofische gebouwen’ en ‘stukken van de wetenschap die zijn weggesneden, weggemoffeld’, het ‘Kwaad’, het ‘dagbewustzijn’ en het ‘masculinisme’ zijn niet van de lucht. Eenmaal in Indonesië, onder toezicht van Het Grijze Kind en plaatselijke leermeesters, werkt de ik-figuur hard aan de eliminatie van haar westerse, doorgerationaliseerde denken. Ze verdiept zich in oosterse filosofieën, mediteert ijverig en probeert intussen haar leven te begrijpen. Vooral de dood van haar zusje Désiree, bij een vliegtuigongeluk, blijkt debet aan de ontstane impasse, al moeten ook enkele traumatische jeugdervaringen met een wreed broertje niet worden uitgevlakt. In de loop van het boek slaagt de ik-figuur er eindelijk in het rouwproces om haar zusje te beginnen.