Studentikoze amourettes
Op Alexander VerHuells in 1853 verschenen Schetsen met de pen werd in de contemporaine pers niet bijster enthousiast gereageerd. Voor wie de revival van de laatste tijd in de belangstelling voor geschriften uit de negentiende-eeuwse Leidse studentenwereld bekijkt, die zo'n tien jaar terug met de herontdekking van De Schoolmeester begon, lijkt dat op het eerste gezicht een bewijs voor de stelling dat de toenmalige literaire wereld niet in staat was de krenten in eigen pap te onderscheiden. De Vaderlandse Letteroefeningen mocht het een ‘allerprettigst boekje’ noemen, maar dat blad had eigenlijk al jaren afgedaan. En De Gids, hét culturele tijdschrift van die dagen, vond het een ‘leeg’ werkje en schreef: ‘Men vraagt zich na de lezing af, of het de moeite waardig was met de beschrevene gebeurtenis of toestand kennis te maken.’ Zag De Gids een meesterwerkje over het hoofd?
Schetsen met de pen werd herdrukt in de ‘Negentiende-eeuwreeks’ bij uitgeverij Conserve, met inleiding en verklarende noten van Jan Bervoets (138 p., f 24,75). Naast VerHuells schetsen verschenen in deze serie herdrukken A.L.G. Toussaints Almagro, Nicolaas Beets' Teun de jager en Johannes Kneppelhouts In den vreemde. Je kunt je afvragen waarom juist deze werkjes herdruk verdienen. Wat is de leidende gedachte bij de keuze voor deze reeks? Wil redacteur Peter van Zonneveld vergeten meesterwerkjes opdiepen? Of Nicolaas Beets' Teun de jager voor de huidige lezer zo'n meesterwerkje is betwijfel ik. Het is bovendien opgenomen in Hildebrandts Camera Obscura, en dat is nog steeds overal te koop. Geertruida Toussaints deugdzame zeeroversgeschiedenisje Almagro was dat niet en een eerherstel lijkt ook nauwelijks gerechtvaardigd: meer dan ‘aardig’ is het niet. Dat het werd herdrukt was desondanks terecht, maar dat alleen omdat Bernt Luger in een uitstekende inleiding onder andere de negentiende-eeuwse ontleningspraktijk aan de hand van Almagro demonstreerde. Laat Van Zonneveld zich dus door literatuur-historische principes leiden? Bij Kneppelhouts reisverhaal In den vreemde leek het weer wél om (terecht) literair eerherstel te gaan.
Een opwaardering van VerHuells Schetsen met de pen zou ik niet gauw bepleiten. Deze studentikoos geschreven verhalen over studentikoos leven te Leiden, over examens, uitstapjes, amourettes met meisjes uit lagere milieus, feesten, en onderlinge twisten biedt aardig materiaal voor een reconstructie van het Leidse studentenleven in het midden van de negentiende eeuw, maar wat betreft het literaire genoegen ben ik geneigd De Gids gelijk te geven, het is nogal ‘leeg’. Hier en daar is VerHuell absoluut geestig. Zo schrijft hij in een onzekere toenaderingspoging van een student tot zijn aanbedene: ‘“De jongelui benijden mij...” Eene vigilante deed hier eene heele mooije phrase verloren gaan.’ Maar het is onduidelijk waarom de twintigsteeeuwse lezer opnieuw moet worden vergast op uiterst clichématige elementen als bijvoorbeeld het eenvoudige meisje dat van liefdesverdriet wegkwijnt als blijkt dat haar liefde voor een lustig erop los levende student slechts uit grilligheid is opgewekt. En een happy end in een verhaal dat met een duel begint, maar uitloopt in een voorbeeldige verzoening is in onze tijd de dood in de literaire pot. Dat uit Jan Bervoets' inleiding blijkt dat het leven van VerHuell stof biedt voor een intrigerende biografie, verhoogt de waarde van Schetsen met de pen echter niet.
Uit de vergetelheid zijn nog altijd meesterwerkjes te ontrukken. Bijvoorbeeld de schitterende schets over het ambtelijk leven op het Haagse Binnenhof ‘In den komkommertijd’ door Piet Vlugtig (pseudoniem van F. Smit Kleine). Of de zeer fraaie beschrijving van een reis over Curaçao van de vroeg negentiende-eeuwse uomo universale Marten Douwes Teenstra. Het lijkt mij dat die, boven verhalen als Teun de Jager of verhalenbundels als Schetsen met de pen een plaats verdienen in Conserves ‘Negentiende-eeuwreeks’.
AJ