Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneEen van mijn favoriete televisieprogramma's van het afgelopen jaar was de serie documentaires van de Evangelische Omroep waarin mensen uitvoerig mochten vertellen over de lange weg naar het geloof - God verandert mensen heette dat programma. Bekeerlingen werden over hun zondige leven ondervraagd door een man met een lege predikersblik in zijn ogen, die zichtbaar genoot van zoveel verdorvenheid. Twee volslagen alledaagse zusjes uit het hart van Zuid-Holland bekenden hem bijvoorbeeld hun fascinatie voor de duistere krachten van het occulte en vertelden ook hoe zij gesmacht hadden naar gemeenschap met de dood in eigen persoon, alvorens gered te worden door een baardige sociaal werker in het plaatselijke christelijke jeugdhonk De Spijker. Een drankzuchtige onderkoning van de Amsterdamse onderwereld biechtte met hese stem dat hij in zijn wereldse hoogtijdagen aan iedere vinger tien vrouwen had kunnen krijgen, dat zijn geluk toentertijd slechts in alcoholpercentages kon worden uitgedrukt, dat hij loog, stal en bedroog ter meerdere glorie van zichzelf. En toen was daar die heilsoldate. Het is gemakkelijk om te schamperen over dergelijke bekentenissen, maar ik moet bekennen dat ik ze behalve hilarisch, toch vooral ontroerend vond. De oprechtheid waarmee de zondaars hun verhaal vertelden, verleende hun bekering een geloofwaardigheid die schril afstak bij de weke schijnheiligheid van de interviewer. Dat deze mensen in handen waren gevallen van een religieuze maffia viel natuurlijk te betreuren, maar het was duidelijk dat ze gevonden hadden wat ze zochten. Hun ervaring was authentiek. Ze waren werkelijk gered, dat was aan alles te zien. Mijn romantische interpretatie van hun situatie valt gemakkelijk te verklaren. Zelf ben ik ook eens gered. Niet door een jeugdwerker, niet door een heilsoldate of door Jezus Christus, maar door een boek. Tien jaar geleden werd ik geteisterd door een groot en langdurig liefdesverdriet. Ik was bedrogen, verraden, verlaten. Ik was achttien en veel ongelukkiger dan ik ooit had gedacht te kunnen zijn. Mijn leven, dat mij altijd een schoolvoorbeeld van zinvolle harmonie had geleken, bleek een misplaatste grap te zijn, een pijnlijke practical joke. Nachtenlang zwierf ik door de straten van de stad waarin ik woonde, hield lange monologen tegen de sterren, huilde klaaglijk naar de maan, verloren zoals alleen verstoten geliefden kunnen zijn. Wanneer ik tijdens die nachtelijke omzwervingen een gelovige oplichter tegen het lijf was gelopen, dan deelde ik vandaag waarschijnlijk folders uit bij het Centraal Station. In plaats daarvan begon ik te lezen. Ik las boeken waar ik weinig of niets van snapte. Boeken die alles moesten verklaren, boeken waarvan ik hoopte dat ze de sleutel tot mijn ongeluk zouden bevatten. Ik beet mijn tanden stuk op Nietzsche. Mijn geest struikelde over Freud, gleed uit over Wittgenstein, werd gevloerd door Mario Praz. Ik vond niet wat ik zocht, maar niettemin boden deze auteurs mij een uitzicht op een volkomen onbekende wereld, waarvan dus nog iets te verwachten viel. Toen, op een avond, nog altijd wanhopig, sloeg ik de Belijdenissen van Augustinus open. Het bleek het boek te zijn dat mij redde. Net als de bekeerlingen uit het EO-programma weidt Augustinus in zijn gedenkschriften breed uit over zijn zonden, net als bij hen dienen die profane herinneringen slechts tot contrast van Gods heerlijkheid. Die heerlijkheid kende ik niet, zou ik ook nooit leren kennen, maar wat een ziel was die worstelde met het leven, wist ik wel. De Belijdenissen waren een openbaring. Alles in dat boek had rechtstreeks betrekking op mijn ongeluk, het leek voor mij alleen te zijn geschreven. Ik las het in één ruk, onderstreepte woord na woord, zin na zin, kraste wilde uitroepstekens in de kantlijn, verheugde kreten en hier en daar een hoopvol vraagteken. Toen had ik boek uit. Ik was gered. Weliswaar had Augustinus me niet kunnen overhalen om me in de armen van zijn God te werpen (in zijn ogen was mijn soort liefde een van de weinige onvergeeflijke zonden, en de juistheid van die liefde was nu juist het enige waar ik niet aan twijfelde), maar zijn nietsontziende bekentenissen, zijn langzame overwinning op zichzelf, hadden mij wel gewonnen voor het leven. De intensiteit van die bekering ebde in de loop der jaren langzaam weg. Ik las andere boeken, overleefde nieuwe rampen, maar de beduimelde pocketeditie van het boek behield zijn speciale plaats in mijn boekenkast: ik beschouwde het als een soort geestelijke eerste-hulpdoos waar ik in noodgevallen naar zou kunnen grijpen. Maar ik deed dat nooit, en de reden waarom is me eigenlijk nu pas duidelijk. Onlangs haalde ik het boek uit de kast om er iets in op te zoeken en mijn oog viel op de onderstrepingen, uitroep- en vraagtekens. Ik las opnieuw de zinnen die me tien jaar geleden zo in vervoering hadden gebracht. Ze zeiden me niets. Met de beste wil van de wereld kon ik niet zien hoe al die driftig aangestreepte frases en zinnen voor mij persoonlijk van betekenis konden zijn geweest, iaat staan hoe ze mij hadden kunnen redden. Ik dacht aan de omstandigheden waaronder ik het boek las, en kon mij ook niet meer voorstellen hoe ik zo gruwelijk had kunnen lijden onder de afwijzing van een volslagen onbenul. Zo gaat het waarschijnlijk met alle openbaringen; ze zijn per definitie tijdgebonden. Het lezen van de Belijdenissen is inmiddels een herinnering te midden van andere herinneringen geworden. |
|