Fay Lovsky
Sybren Polet, Mannekino
Het loopt slecht met hem af
Fay Lovsky (1955) maakt muziek. Ze speelt en zingt in ‘Magnificent 7’.
Mannekino werd uitgegeven door De Bezige Bij, f 26,50.
Fay Lovsky, foto Kippa
Is vereenzelviging met de hoofdpersoon een voorwaarde voor de onvergetelijke indruk die een boek na kan laten? Of is het zo dat je door zo onder de indruk te zijn je je ogenblikkelijk met alles wat de hoofdpersoon doet medeplichtig verklaart? Toen ik Mannekino las, zat ik in de eerste klas van het gymnasium, en het zag ernaar uit dat ik zou blijven zitten. Een tijdelijke geestverbondenheid met de Jonge Held, wanstaltig geniale Guido, ontsloeg me eventjes van mijn eigen falen op intellectueel terrein.
Gemakkelijke Overwinningen, daar ging het over.
Als je toch 'ns terugreisde in de tijd, en over alle kennis en techniek die je nu hebt kon blijven beschikken. In de Tweede Wereldoorlog hebben de Italianen dat gevoel geproefd, toen ze het eerste mitrailleurschot losten tegen de met speren en pijl en boog bewapende Ethiopiers. Suske en Wiske, met de teletijdmachine in de middeleeuwen terechtgekomen, schrikken heksenjagers af dooreen flitsfotootje te maken, en een serie cartoons over de vooruitgang in Punch illustreert handenwrijvend hoe bijvoorbeeld Richard III, verdwaald in twintigste-eeuws Londen ‘(...) offered his kingdom for a horse, (but) can gel nothing but a taxi’ - cartoons uit 1911!
De tegenstelling levert in ieder geval bizarre situaties op, met een bijsmaakje van triomf.
Mannekino, van Sybren Polet, is het verhaal van zo'n bizarre situatie, zij het dat het hier geen tijdreiziger geldt, maar een jongetje van negen met het brein van een genie van dertig. Gniffelend volg je al zijn beter-weten, en de maskerade om zijn genialiteit voor zijn omgeving te verzwijgen zodat hij zijn eigen gang kan gaan. Guido, zo heet de jonge held, heeft besloten dat hij vóór zijn tiende miljonair wil zijn, en gooit zich met al het gewicht van zijn topzware hoofd in de strijd om dat doel te bereiken.
Sybren Polet, foto Eddy Posthuma de Boer
Het gaat hem niet zozeer om het miljoen, maar om zijn vader - een gesjeesde medicijnenstudent: ‘(...) hij (Guido) wilde dat hij (...) hem (zijn vader) kon laten studeren’, en om zijn gehandicapte vriendje Martinus: ‘(...) ik zal zo knap worden dat ik jou kan genezen.’
Hij vindt een oplossing voor het probleem dat kleine jongetjes nu eenmaal op hun weg vinden als ze willen speculeren, of een zaak beginnen zonder dat hun ouders erachter komen, en ondertussen zit hij elke dag in de klas, als de meester niet kijkt, stiekem te lezen over ‘product differentiation’, stereometrische vraagstukken en psychologie. Als hij een beurt krijgt berekent hij razendsnel hoeveel foute antwoorden hij gemiddeld moet geven om de indruk te wekken een middelmatige leerling te zijn. Na school bedenkt hij uitvindingen en reclameslogans, die hij deponeert bij zijn notaris (die hij aan zijn kant heeft onder dreigement een verkeerd uit te leggen foto van notaris-met-blootjongetje openbaar te maken). (Het valt niet mee als kleine zakenman de boel onder controle te houden.)
De notaris is niet genoeg, hij vindt een ander groot mens om mee te spelen die hij niet hoeft te chanteren; reclameman Lokien. Lokien speelt de rol van getuige, vertrouweling... en uiteindelijk blijkt ook hij toch in de netten van Guido verstrikt te zijn.
Natuurlijk is er een keerzijde. Guido lijdt aan aanvallen van hallucinatieachtige claustrofobie in zijn eigen hoofd: ‘...IK WIL ER UIT!’ (?! Wanneer is dit boek eigenlijk geschreven... ach, natuurlijk, 1968.)
En Martinus, het gehandicapte vriendje, gaat ondanks het geld voor de beste buitenlandse specialisten dat Guido hem anoniem geeft, zo hard achteruit dat hij Guido vraagt hem een handje te helpen met pillen om zelfmoord te kunnen plegen. Voor hij ze geeft, verklapt Guido hem zijn geheim.
Het loopt slecht met hem af. Jaja.
En al mijn meegevoel met dit bizarre heldje ten spijt bleef ik zitten.
■