Omgevallen boekenkast
Donau is het verhaal van een ik-persoon die met de stroom van die rivier van Zuid-Duitsland naar de Zwarte Zee reist. Op iedere plek maakt hij iets mee, van iedere stad weet hij iets te vertellen. Korte hoofdstukken, lange hoofdstukken, historische en literaire beschouwingen, taalkunde en architectuur, filosofie, psychologie, encyclopedische wetenswaardigheden, al met al een potpourri waarin in eerste instantie geen andere lijn te ontdekken valt dan het toeval van de waterloop en de inval van de schrijver. Jan Blokker noemde het boek onlangs een omgevallen boekenkast en dat is een juiste typering. Maar niet in negatieve zin, zoals bedoeld. In dat geval namelijk is deze omschrijving oppervlakkig en zelfs een beetje laf. Oppervlakkig omdat het hier een bewuste en veelzeggende keuze betreft. Laf omdat we allemaal wankelende of omgevallen boekenkasten zijn, Blokker voorop. De willekeurige stroom van een rivier onderscheidt zich niet wezenlijk van de even willekeurige stroom inkt en papier die dagelijks de krant maakt. Magris heeft niets anders geprobeerd dan in zijn stroom een eenheid te ontdekken en zichzelf te vinden, terwijl Blokker van zo'n poging nog altijd ver verwijderd is. Daarmee is hij mogelijk verstandiger, zeker minder moedig.
Claudio Magris
BERT NIENHUIS
Dat Magris voor dit intellectuele reisspel van duizend feiten en meer gedachten de Donau koos, is een slimme vondst. Deze rivier stroomt nu door zeven landen maar was ooit de slagader van één rijk, toepasselijk Donaumonarchie geheten. Daarmee is het conflict tussen ‘modern’ en ‘postmodern’ gegeven: de rivier zelf lijkt een eenheid, het is tenslotte hetzelfde water dat door de bedding stroomt; de monarchie pretendeerde een geheel te zijn, er was maar één vorst die de veelheid aan culturen bestuurde. Dal aan de ene kant. Waar aan de andere kant is dat water dat overal hetzelfde lijkt op iedere plek anders, stroomt het door zeven onderscheiden landen, langs nog meer culturen en kon ook destijds eenieder al zien dat die Donaumonarchie een lappendeken was. Het is dan ook zeker geen toeval dat de roman die als model van het postmoderne denken geldt. Der Mann ohne Eigenschaften, daar geconcipieerd werd. Dit wat betreft de - om het maar eens filosofisch te zeggen - ‘objectzijde’.
Aan de ‘subjectzijde’ speelt hetzelfde conflict: de ik-persoon is inderdaad een omgevallen boekenkast en meer dan dat: hij is een reiziger en dus ten prooi aan ‘de onvoorziene wederwaardigheden van de reis, het warrige netwerk van de routes, de toevallige pleisterplaatsen, de onzekerheid aangaande de avonden, de asymmetrie van elk traject’. Maar hij is ook een methodisch mens, want het bedenksel van een wetenschapsman. Hij volgt niet zijn neus maar een route; hij reist niet om de kunst van het reizen zelf maar met het doel een nieuwe orde te vinden. Tijdens de reis stopt hij op de gemeenplaatsen van de route en confronteert deze met de clichés in zijn hoofd. ‘Destructie’ is er het gevolg van ‘maar ook destructie is een vorm van architectuur, een deconstructie waarbij regels en berekeningen worden gevolgd, een kunst van het ontmantelen en het bouwen, ofte wel van het scheppen van een andere orde’.