Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneIn de Kroonboeken mag dan al tijden flink de klad zitten, maar ik neem graag aan dat het bestuur van de ECI nog iets anders dan naambekendheid en prestige op het oog heeft gehad, toen het besloot jaarlijks een ton af te schuiven voor een zogenaamde essayprijs. Wat dat dan wel geweest mag zijn, valt niet gemakkelijk te bedenken. Dat de essayistiek in Nederland en België ermee gestimuleerd zou worden, lijkt me uitgesloten. Alles, maar dan ook alles, aan deze prijs ademt respectabiliteit uit: een respectabel literair genre, een respectabel prijzengeld, een respectabele jury. Met hun plotseling beleden liefde voor het essay, lijkt de ECI iedere herinnering aan 20 intieme liefdeslessen en de Ik kan-reeks voorgoed te willen wegvagen. Een slimme strategie, wellicht, want het maakt in Nederland altijd grote indruk wanneer iemand die als een onverbeterlijke barbaar bekend staat, er geheel onverwacht blijk van geeft het beste voor te hebben met het vaderlands cultuurgoed. Het is echter ook riskant. Het gevaar bestaat dat de self-made mecenas met zijn culturele aspiraties de plank net even misslaat en zichzelf ontmaskert als een hopeloze proleet. Gaat het Nederlands teloor? luidt het thema dat de inzendingen dit jaar tot onderwerp moeten hebben. Het is vooral een respectabel onderwerp. Misschien ligt het aan mijn geblaseerde kijk op de dingen, maar erg inspirerend klinkt het me niet in de oren. Zowel het onderwerp zelf als de ietwat precieuze wijze waarop het verwoord is doet mij denken aan het soort zelfgenoegzame discussie dat bij tijd en wijle gevoerd wordt op de opiniepagina van ‘NRC Handelsblad’ door oude heren die de westerse beschaving denken te redden door verkeerd geplaatste komma's in het werk van anderen aan te wijzen. Het is een opdracht die uitnoodt tot vlak gemoraliseer of een jolig optimisme. Dit is te wijten aan de onmiskenbare vrijblijvendheid die in de vraag besloten ligt. Wie hem vijf minuten overpeinst, ziet in dat er wel iets te zeggen valt voor een bevestigend antwoord, maar tevens voor het tegenovergestelde. Het is, kortom, een ideaal onderwerp voor de debating-club van een studentenvereniging. Ooit organiseerde ‘NRC Handelsblad’ ter gelegenheid van het een of ander een debatwedstrijd voor politici. Aan de hand van hun betogen voor of tegen bepaalde politieke stellingen werden de deelnemers beoordeeld op hun retorische vaardigheden. Die wedstrijd kon slagen, omdat het in dat geval puur om de presentatie van de argumenten ging, niet om de argumenten zelf. Iedereen wist dat men zijn onderwerp niet zelf had gekozen, dat er door de jury op de vorm en niet zozeer op de inhoud moest worden gelet. Maar een essay is iets anders dan een oefening in welsprekendheid. Regels voor een geslaagd essay zijn niet zo gemakkelijk te geven, maar wat mij onontbeerlijk lijkt is persoonlijke betrokkenheid met het onderwerp waarover men schrijft. Een dergelijk betoog zal altijd een gevoel van innerlijke noodzaak aan de lezer overbrengen van waaruit de auteur het heeft geschreven. Iemand die even gemakkelijk over de opkomst van het fascisme in het Duitsland van de jaren twintig schrijft als over de ondergang van de bollenkweek in de Beemster, is geen essayist, maar een journalist. Dat is ook een edel beroep, maar daar gaat het nu niet om. Een journalist kan ook een essayist zijn, maar niet beide tegelijk. Van iemand die journalistiek bedrijft wordt niet verwacht dat zijn verhandelingen uit een meer dan innige band met zijn onderwerp voortkomen, van iemand die zich essayist noemt wel. De raison d'être van een essay is dat het geschreven moest worden door zijn auteur, dat ieder woord de kleur van zijn persoonlijkheid heeft. Nu zullen er ongetwijfeld een aantal mensen zijn wiens hart sneller gaat kloppen bij de klemmende vraag of het Nederlands wellicht teloorgaat. Hen wens ik veel succes. Niettemin lijkt het op zijn zachtst gezegd onverstandig van de ECI om deelnemers een dergelijk onderwerp op te dringen. Bovendien is het bevoogdend, een beetje schoolmeesterachtig. Geen enkele zichzelf respecterende schrijver van essays zal zich verlagen en meedoen, hoe aanlokkelijk het prijzengeld ook mag zijn. Zo iemand laat zich niet vertellen waar hij over moet schrijven. En laat hij zich toch verleiden, dan zal zijn verhandeling ongetwijfeld minder kwaliteit bezitten dan zijn overige werk, aangezien die geschreven is uit geldzucht, niet uit innerlijke noodzaak. Het is niet duidelijk wie het onderwerp voor deze prijsvraag heeft verzonnen, maar het enige dat aan de ECI-prijs teloorgaat is waarschijnlijk de essayistiek zelf. In een radiouitzending werden onlangs al luisteraars opgeroepen om hun antwoord op de vraag door te bellen. Het is niet denkbeeldig dat velen die op dat moment hun radio hadden aanstaan, enkele duizenden toch zeker, aangelokt door een berg geld, hun mening op schrift gaan stellen en het resultaat als essay zullen opsturen. Indien de jury zelf dit onzalige onderwerp heeft bedacht, wat voor de hand ligt, zal zij haar verdiende loon krijgen in de vorm van een huizehoge berg manuscripten. En wanneer zij die verwerkt heeft, zal zij haar eigen vraag vast en zeker bevestigend kunnen beantwoorden. |
|