Geen kunstonderwijs maar apfelstrudel
Een Newyorkse bakvis in het Wenen van de jaren twintig
A design for living Vienna in the Twenties door Lillian Langseth-Christensen Uitgever: Viking, 214 p., f 49,10 Importeur Nilsson & Lamm
Ghislain Kieft
Er moeten zo weinig (auto)biografieën van designers geschreven zijn, dat ik er niet een ken. A Design for Living van Lillian Langseth-Christensen is er bijna een. Lillian Langseth is ontwerpster en in dit boek beschrijft zij haar leven - althans een klein deel daarvan, namelijk precies haar leerjaren bij Josef Hoffmann te Wenen. De ontmoeting met deze beroemde oprichter en leidende Figuur van de Wiener Werkstätte moet min of meer het belang van dit boek uitmaken. Langseth zelf is geenszins een bekend ontwerpster. Schweiger noemt haar niet in zijn standaardwerk over de Wiener Werkstätte, ook komt zij niet voor in Anscombes A Woman 's Touch: Women in Design from 1860 to the Present Day. Niettemin vermeldt de flaptekst dat Langseth ‘has (...) pursued a dinstinguished doublé career as a decorator and food writer’.
Eigenlijk is A Design for Living één lange anekdote. Een dochter van bemiddelde Oostenrijkse immigranten groeit op in New York, raakt als puber via tijdschriften als Deutsche Kunst und Dekoration, die haar ouders bezitten, in de ban van de ontwerpen van de Wiener Werkstatte en vooral van Josef Hoffmann, en bewondert Hoffmann zo zeer, dat haar ouders haar toestaan een opleiding te volgen aan de Kunstgewerbeschule te Wenen onder leiding van diezelfde Hoffman. Zo bedacht, zo gedaan. In 1922 in Wenen aangekomen moet het meisje jokken over haar leeftijd, omdat toelating alleen mogelijk is voor leerlingen vanaf zestien jaar, terwijl Lillian op dat moment slechts veertien lentes telt.
Lillian Langseth blijft drie jaar aan de school; niet dat de schrijfster het zo expliciet zegt, maar die jaren zijn - na alle moeite, die het meisje zich getroost heeft - een teleurstelling. Ze leert heel weinig, moet privé les nemen om althans iets te leren, en krijgt in feite helemaal geen onderwijs van Josef Hoffmann, die het kennelijk te druk heeft met andere zaken om aandacht te willen besteden aan een bakvis uit New York. De teleurstelling wordt echter op een toon van opgewekte verbazing uit de doeken gedaan, en dat vooral maakt A Design for Living tot innemende lectuur.
Zoals gezegd, was Josef Hoffmann - samen met Koloman Moser - een van de oprichters van de Wiener Werkstätte, een beroemdheid in zijn dagen, maar privé was hij iemand met een onopvallende, wat luie levenswandel. De Wiener Werkstätte kwam in 1903 tot stand, en was een soort ethetische opwekkingsbeweging, zoals er aan het begin van de eeuw meer waren. Doel was, tot nut van 't algemeen, het alledaagse kunstzinnig te verfraaien met behulpvan de - ongeveer als wetenschappelijk ervaren - bevindingen en principes van de beeldende kunst (het is tegenwoordig nauwelijks meer voorstelbaar hoezeer men in die dagen overtuigd was van het bestaan van een Kunstwissenschaft). Zulke künstlerische beginselen moesten toegepast worden op de gebruiksvoorwerpen van alledag: de tafels en de stoelen, de borden en het bestek. Vandaar typische termen als ‘toegepaste kunst’ en ‘kunstnijverheid’.
In de jaren twintig, als Lillian Langseth-Christensen in Wenen arriveert, is deze zwaarwichtige en idealistische onderneming al over haar hoogtepunt heen. Hoffmann maakt in het boek de indruk van een vermoeid, stil en melancholiek man. Eigenaardig is zijn manier van les geven aan de Kunstgewerbeschule. Hij praat niet met zijn leerlingen, maar Herr Professor geeft kortaffe opdrachten en aanwijzingen aan een ondergeschikte, waarde betreffende leerling bij staat. ‘Sie soll es in Holz schneiden,’ sprak hij dan, en verdween achter een deur om de de rest van de morgen niet meer te voorschijn te komen. Later begreep Lillian Langseth dat Hoffmann het met de Oostenrijkse staat op de een of andere manier zo geregeld had, dat hij in ruil voor zijn ‘onderwijs’ kantoor kon houden in een belendend vertrek in de Kunstgewerbeschule. 's Middags verliet de beroemde ontwerper het pand om de rest van de dag aan zijn Weense stamtafel door te brengen.
Zo is Vienna is the Twenties - zoals de ondertitel luidt - voor Lillian en haar leermeester te Wenen absoluut niet flamboyant of meeslepend. Het boek gaat vooral over gemütlich, Apfelstrudel, stille Nacht, heilige Nacht.
De stad Wenen van Langseth en Hoffmann staat echter vandaag de dag in de belangstelling als een soort culturele katalysator van twintigste-eeuwse vernieuwingsdrang. Uit de as van de Dubbelmonarchie verrees een nieuwerwetse fenix, en het wieken van deze vogel is ook een beetje de vlucht van onze eeuw: Freud, Kokoschka. Klimt, Loos, Schönberg, Musil, Kraus, Zweig, von Hoffmansthal en Wittgenstein. Toch verzekerde ons onlangs een oude getuige van het ‘Wenen van Wittgenstein’, de kunsthistoricus Ernst Gombrich, dat we niet moeten denken dat men toen de hele dag naar twaalftonige muziek zat te luisteren. Dat het leven van alledag zich gewoonlijk weinig aantrekt van ‘de geschiedenis’ is een waarheid die de anekdote van Lillian Langseth-Christensen zo aardig weerspiegelt.
De herinneringen van Langseth als mädel in Wenen zijn zo alledaags en gering, dat de schriftelijke mededeling ervan au fond niet gerechtvaardigd lijkt (veel wetenswaardigheden over beroemde mannen, als Klimt en Kokoschka, blijken uit de tweede hand). Het gebrek aan pretentie werkt anderzijds verkwikkend, en soms lees je ook een wonderlijk iets: toen de vader van Lillian zijn dochter via Italië naar Wenen reed, moest de automobiel wegens gebrek aan vermogen in zijn achteruit de bergen over!
■