Comfortabele staffuncties
In die tijd zat Robert Herzstein in de archieven, eerst in Washington, later in Belgrado. Hij is hoogleraar moderne geschiedenis aan de universiteit van South Carolina. Hij heeft een paar gewaardeerde publicaties op zijn naam staan - The Nazis bij voorbeeld en The War that Hitler won. Het archiefonderzoek verrichtte hij op verzoek van het Joodse Wereldcongres dat wilde weten of er iets waar was van de geruchten over een oorlogsverleden van Waldheim.
Waldheim die ooit Watzlawik heette, kwam uit een conservatief-katholiek milieu; toen en daar was dat trouwens een pleonasme. Men steunde er Dolfuss-Schuschnigg en was dus anti-nazi. Na de Anschluss kreeg vader Waldheim behoorlijk last met de nieuwe meesters. Zoon Kurt wilde maar een ding: vooruitkomen in het leven. Hij werd gauw lid van de nationaal-socialistische studentenorganisatie en van de SA-ruiterij. In de oorlog was hij bij de Wehrmacht, raakte gewond in Rusland en vanaf 1942, zo vermeldden zijn latere levensberichten, studeerde hij rechten, het kon haast niet harmloser. Die lidmaatschappen braken hem niet op. Het ging om organisaties die door de VN-commissie voor oorlogsmisdaden niet als misdadig werden aangemerkt. Toen Waldheim na de oorlog bij Buitenlandse Zaken in dienst trad, was zijn denazificatie dan ook een fluitje van een cent. De Oostenrijkers mochten van de overwinnaars zichzelf denazificeren. Dat maakte het een stuk gemakkelijker.
Kurt Waldheim
MICHAEL EVANS/ABC
Herzstein ontdekte wat en het Joodse Wereldcongres maakte het wereldkundig: Van 1942-1945 diende de Wehrmachtluitenant Waldheim in Joegoslavië en Griekenland, de meeste tijd in een comfortabele staffunctie. Hij werkte hard om zijn superieuren te behagen. Door de stromen paperassen die zijn bureau passeerden was hij precies op de hoogte van het Duitse optreden tegen partizanen, represaillemaatregelen tegen de burgerbevolking, deportaties naar Duitse werkkampen; in Griekenland was hij administratief betrokken bij de holocaust.
Met verbluffend gemak bracht Herzstein dit allemaal boven water. Hoe had het in godsnaam vijfenveertig jaar geheim kunnen blijven, althans beperkt tot een kleine kring? Het antwoord is dat Waldheim bij de zorgvuldige opbouw van zijn carrière alle geluk van de wereld had. Hij had de flair om zich te verzekeren van de juiste relaties, klom bij Buitenlandse Zaken gestadig op, werd vertegenwoordiger van Oostenrijk bij de VN, minister van Buitenlandse Zaken, secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Al in 1947 maakten de Joegoslaven zich op om hem als oorlogsmisdadiger te brandmerken. Om opportunistische redenen gebeurde dat niet. Later werd hij zelfs door Tito ontvangen en onderscheiden. De bekendmaking van het Joodse Wereldcongres deed de wereld en vooral Oostenrijk op zijn grondvesten trillen. De meerderheid van de Oostenrijkers gooiden, aldus Ringel, de kop in de wind. Het antisemitisme laaide hoog op. Het was Oostenrijk tegen de joden die hun Waldheim als Gods Zoon aan het kruis wilden nagelen. Ze wisten niet beter te doen dan hem tot president te kiezen. Wellicht kreeg Oostenrijk het staatshoofd dat het verdiende, in elk geval een die de belichaming is van 's lands trauma.
Waldheim zelf ontkende, betichtte zijn aanvallers van samenzwering en geschiedvervalsing, sprak zichzelf tegen. Het trappen op de Oostenrijkse ziel ging maar door. De regering-Reagan ontzegde Waldheim onder druk van de publieke opinie de toegang tot de Verenigde Staten - terwijl hij nota bene het democratisch gekozen hoofd was van een bevriende staat! Gelukkig voor Waldheim zorgde de paus voor een zalfje en riep aldus herinneringen op aan Pius XII die tijdens de holocaust had gedaan of zijn neus bloedde.
Is Waldheim nu een oorlogsmisdadiger? Herzsteins boek geeft een uitstekend beeld van Oostenrijk tussen de wereldoorlogen, de situatie op de Balkan tijdens WO II, het legeronderdeel waar Waldheim bij zat. De schrijver bezit de didactische gave om complexe toestanden duidelijk uit de doeken te doen. De helderheid van de door hem geschetste achtergrond vormt een opvallend contrast met de vaagheid van zijn hoofdpersoon. Dit is geen kritiek. Dat vage past juist bij die persoon. Er zijn veel documenten verdwenen, maar zelfs als dat niet zo was, is het nog maar de vraag of Waldheim veel meer reliëf zou hebben gekregen. Hij was het type dat zich beijvert tussen de coulissen, liever inkt dan bloed aan zijn vingers heeft, zelfs niet van modder aan zijn laarzen houdt.
Een nazi was hij niet, wat nog niet betekent dat hij deugde. Hij was iemand die overal en altijd het beste voor zichzelf zoekt en maar één principe kent: ‘Eerst ik’. Hij was geen pathologische moordenaar, geen racist, wel zeer eerzuchtig. Dankzij honderdduizenden van die gewone, ambitieuze mannetjes kon Hitler zijn rijk stichten.
In 1985 hield de Westduitse bondspresident Von Weizsacker een historische toespraak in de Bondsdag. Hij zei dat geheugenverlies ten aanzien van de gruwelen van de oorlog een ernstig moreel tekort is. Daarmee is Waldheim getekend.
Aan het slot gaat Herzstein zijn boekje te buiten. Hij schrijft de speech die Waldheim eigenlijk zou moeten houden voor zijn volk en de wereld. Aldus verlaat hij de nederige plaats van de onderzoeker en verslaggever en hangt hij zichzelf de mantel van de moraalprediker om. Die past de historicus niet. Zijn boek had een beter slot verdiend. En ook een behoorlijke literatuuropgave.
■