Alleen geluidsfilms
Er zijn nog andere bezwaren aan dit boek, buiten dat het zo zuur, belerend en zo saai en samenvatterig geschreven is. Dit boek, dat over de geschiedenis à la Hollywood gaat, bevat gewoonweg te weinig geschiedenis. Dat komt in eerste instantie omdat de schrijver zich wenst te beperken tot de geluidsfilm en dan nog eens specifiek die van Amerika. Zonde, want niemand die een dergelijk werk schrijft kan om Intolerance (1916) heen van D.W. Griffith, waar het vertonen van historische taferelen tegen het decor van grote, realistische op ware schaal gebouwde decors mee is begonnen. Op zijn minst had de schrijver kunnen verwijzen naar Intolerance waarin Griffith zelfs voetnoten projecteerde als hij maar even onzeker was over het waarheidsgehalte van deze bijbelfilm.
Terwijl MacDonald het verdomt verder achteruit te kijken dan zijn nekhaar lang is, onthoudt hij de lezer tevens een stukje belangrijke filmgeschiedenis van voorbij de grenzen van het Amerikaanse continent. Want weliswaar hebben die historieloze Amerikanen cinematografisch de grootste tovernarij bedreven met de wereldgeschiedenis, zij waren niet de eersten. Franse filmpioniers als Emile Cohl en Georges Méliès zagen al in, dat de lotgevallen van Hercules of het sex-appeal van Cleopatra dankbare stof kon opleveren voor een onderhoudend rolprentje. Maar het land waar Amerika het van afgekeken heeft en dat in het tijdperk van de stomme film absoluut voorop heeft gelopen in het maken van spektakelstukken voor een groot publiek is Italië. Alle mythen, bijbelverhalen, heldensagen, veldslagen, die Hollywood later perfectioneerde zijn in Italië gedurende de eerste twee decennia van deze eeuw al eens gedraaid. Het moeten imposante taferelen zijn geweest die in Italië, sowieso rijk aan authentieke ‘decors’, gemaakt zijn. Vergeten namen als Arturo Ambrosio, Luigi Maggi, Giovanni Pastrone (uitvinder van dolly-camera) en Enrico Guazzoni tekenden, om maar een paar voorbeelden te noemen, voor respectievelijk Gli Ultimi Giorni di Pompeii (1908). Nerone (1909), Giulio Cesare (1909) en Quo Vadis? (1912). Door de crisis ging het ook weer even snel bergafwaarts met de Italiaanse cinema, bovendien breidde de invloedssfeer van Hollywood zich gestaag uit over Europa en zorgden de nog indrukwekkendere Amerikaanse produkten voor een vernietigende concurrentie. Als er al een belangrijk epos verfilmd werd in Italië, dan zouden de Amerikanen dat voortaan zelf doen zoals in het geval van een van de vroege versies van Ben Hur uit 1926; een film die de Italianen overigens nooit te zien kregen omdat Mussolini dat verbood vanwege de overwinning van
de jood Judah Ben Hur op de Romein Messala in de toen al beroemde wagenrace-scène.
In al zijn ijver die George MacDonald Fraser aanwendt om ons te vertellen dat Hollywood een serieuze tijdmachine was, laat hij natuurlijk ook de meer triviale effecten van de historische Hollywoodprodukties op het publiek achterwege. Vreemd is dat niet, want de wijze waarop de bioscoopbezoeker in de loop der tijd heeft gereageerd op al die spektakelfilms is niet bepaald een bewijs voor MacDonalds uitgangspunt. Het publiek wilde namelijk vooral in dit soort films in die laatste echte gloriedagen van Hollywood de sterren bewonderen en als het even kan ze ook naäpen. Wat te denken bijvoorbeeld van Joseph Mankiewicz' peperdure, mislukte maar, vanwege de romance tussen Richard Burton en Liz Taylor, ook zeer beruchte produktie Cleopatra uit 1963, waarin Liz Taylor de rol speelt van deze heerseres van de Nijl. Haar uitdossing zorgde in Amerika voor een trend om er zo Cleopatraans mogelijk bij te lopen: brede armbanden, zware colliers, gedecolleteerde, met veel gouddraad bestikte, lange jurken, zwartgeverfd, bij de schouders recht afgeknipt haar en flinke vette eye-liner bepaalden maandenlang het modebeeld van de Amerikaanse vrouw. En in 1949 kreeg Cecil B. DeMille zijn filmpubliek voor Samson and Delilah zo gek om Samson-sized cornflakes te eten van Kellogg, een belangrijke sponsor van de film. Volgens de cereal-fabrikant werd je er even sterk van als de Samson-spelende Victor Mature. Victor Mature overigens, die in werkelijkheid helemaal niet zo dapper was, want tijdens de opnamen ging het hem dun door de broek bij een vechtscène met een tamme afgerichte leeuw zodat DeMille voor dit stoeipartijtje maar een stuntman en - voor Mature - een levenloos met schuimrubber gevuld dier liet aanrukken.
Buddy Boer probeert Deborah Kerr te beschermen tegen een wilde stier. Scène uit ‘Quo Vadis?’
Marlon Brando als Napoleon in ‘Desiree’
In The Hollywood History of the World komt George MacDonald Fraser niet verder dan dorre samenvattingen van de werkelijke geschiedenis en het filmverhaal. Hij legt het een en ander naast elkaar en that's it. Een filmboek, zeker als het om Hollywood gaat, moet naar mijn smaak met een zekere sjeu geschreven zijn. Het moet ook iets vertellen over het geworstel, geploeter en geknoei achter de camera en op de set. Zoals die keer dat de intocht van Cleopatra in Rome gefilmd moest worden (apropos onder de Poort van Constantijn, gebouwd ruim drie eeuwen na Christus, terwijl Cleopatra Rome zesenveertig jaar voor de jaartelling binnenreed.) Vijfduizend Italiaanse figuranten waren er voor ingehuurd om Liz Taylor toe te juichen met de kreet: ‘Cleopatra, Cleopatra!’, maar omdat ze vanwege haar affaire met Burton op dat moment alle harten van Italië had gestolen bleven al die figuranten maar roepen: ‘Leez, Leez!’ En daarmee belanden we ten slotte bij het meest indringende effect van dit soort films: wanneer we onze geschiedenisboekjes doorbladeren en een oude overgeleverde beeltenis tegenkomen van Cleopatra of Napoleon, dan moeten we even met onze ogen knipperen, omdat we een moment denken dat we filmfoto's van Marlon Brando en Elizabeth Taylor zien.
■