Niet vies van een vies versje
Er was eens een boer in Timboektoe. Ook was er eens een juffrouw in Nunspeet, een hamster in Maaren en een man in Hannover... Wie wel eens een limerick leest staat in de eerste plaats verbaasd over de rijke bevolking der aarde en de onverwachte beroepsbezigheden (een pianist in Soedan). De limerick is een van de bekendste, tevens meest onderschatte afdeling van het light verse, hier te lande vooral bekend via de handen van Kees Stip en John O'Mill. Pleziervers-vorst Drs. P. houdt er evenwel niet van, wat voor Peter Cuypers geen belemmering vormde er een hele studie aan te wijden. Er was eens een boer in Timboektoe (Van Holkema & Warendorf, 144 p., f 14,90) Achtereenvolgens komen ontstaansgeschiedenis, vaderlandse ontwikkeling, techniek en inhoud van de limerick aan de orde. En ten slotte kunt u er misschien zelf een maken, al is een goede limerick een hele klus, volgens Cuypers, en rammelt het werk van amateurs vaak dat je oren ervan tuiten. In zijn ‘Woord vooraf’ geeft de auteur toe dat hij eigenlijk een bloemlezing had willen maken maar dat de Nederlandse limerick een onderontwikkeld gebied bleek. Dat het nu vooral over de limerick gaat neemt niet weg dat er zo'n 230 versjes of versfragmenten ter sprake komen (nog geen dubbeltje per vers, rekende Cuypers uit). Ze laten zien dat het genre uitsluitend vrucht van betekenis voortbrengt in het veld van de nonsenspoëzie en de pikante erotiek. Met name die laatste is flink vertegenwoordigd, vooral omdat Cuypers voorbeelden van eigen makelij inlaste om bepaalde technische problemen te illustreren. En hij is niet vies van een vies versje. De stijl waarin de materie wordt behandeld vertoont gelijkenis met die van de limerick zelf, lichtvoetig, zonder wetenschappelijke pretenties. Zo meent Cuypers n.a.v. een Sestina die hij heeft gefabriekt (een verduiveld moeilijke vorm van light vers): ‘Het is een geschikte
methode om latente krankzinnigheid tot uitbarsting te brengen.’ En als hij constateert dat Nunspeet een spondee is, meldt hij: ‘Reeds Homerus mocht spondeëen aan het einde van dactylische regels zetten. Heb dank, grote bard.’ Zo blijft ook de theorie lezenswaardig. Bij zoveel limericks treedt overigens na een tijdje een zekere vermoeidheid op, die de student geen goed doet. Wellicht wordt zijn studiezin weer opgefrist bij het lezen van een vers als: ‘Er was eens een boertje in Drachten / die wilde zijn varken verkrachten. / Maar o wat een strop: / Zijn knecht zat erop. / Dus toen moest hij nog eventjes wachten.’ De verleppende eicel in de schoot van de straatmeid te Rijssel, de dame in Lisse ‘die vreselijk stonk bij het pissen’, kunnen echter niet verhelen dat de mooiste en subtielste limericks toch nog altijd uit Engeland komen:
In the garden of Eden lay Adam, complacently stroking his madam; and great was his mirth for he knew that on earth there were only two balls - and he had 'm
RS
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Diny Schouten, Rob Schouten.