Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd[Rembrandt als artistieke tegenpool van het vroeg-kapitalisme - vervolg]weten tenminste nooit als zodanig verkocht of aangekondigd). In 1897 werd het eerste schilderij op advies van de legendarische Wilhelm von Bode, de grootste Rembrandt-deskundige uit die tijd, door de recentelijk gestichte Kai ser-Friedrich-Museums-Verein (Vrienden van het museum) gekocht, voor het museum waar Bode de autocratische directeur van was. Met andere woorden, het kwam algemeen bekend te staan als een Rembrandt juist op het moment dat het voorwerp was van een opmerkelijke sociale transactie tussen Bode en de burgers van Berlijn die hem adoreerden.Ga naar eindnoot6 Geen wonder uiteraard dat het een van de verplichte bezienswaardigheden werd van die kunsttempel, en een canonieke Rembrandt. Bodes ongerechtigde aanvaarding van dit tot dan toe obscure werk als een Rembrandt, waarvoor de gebruikelijke prijs van 20.000 mark werd betaald, was bijna een wedergeschenk aan de Verein. Met zijn terugkeer tot de status van non-Rembrandt in 1986, is het schilderij het voorwerp geworden van een nieuwe transactie tussen het museum van Berlijn en zijn publiek. De aandacht die ze opeisten voor de herziene opvatting - een bijzondere tentoonstelling en een begeleidend boekje (kennelijk de eerste van een reeks) - heeft het veranderd in een zinnebeeld van een soort jaren-tachtig-vertrouwen tussen het museum, de Berlijners en museumbezoekers in de wereld. Het opofferen van het etiket (dat toch binnenkort door het Rembrandt Research Project losgeweekt zou worden) was een gering verlies in verhouding tot het krediet dat het museum door deze volstrekt onverplichte daad van eerlijkheid won. (Ook ik juich dit alles toe, ook al zijn de argumenten om het schilderij niet aan Rembrandt toe te schrijven even weinig gegrond als die uit 1890, om het wel aan hem toe te schrijven.) Door te zeggen dat het schilderij een canonieke Rembrandt blijft ondanks dat zijn echtheid is aangevochten, laat Alpers zien dat ze niet heeft begrepen wat er in 1897, 1986 en omstreeks 1650 - toen het werk het licht zag, of dat nu in Rembrandts atelier was of niet - aan de hand was. Het laat ook zien dat zij, ondanks haar betuigingen van relativisme, een essentialistisch idee van waarde, van bijna mystieke proporties erop nahoudt. | |
Een menselijk zwart gatEr is in de wetenschap een belangrijke plaats weggelegd voor geschriften die interessante hypothesen tot hun uiterste consequenties doorvoeren, of die nu logisch zijn of niet. We moeten de auteurs van zulke boeken dankbaar zijn voor het extra risico dat ze nemen, en ik ben Alpers hiervoor dan ook erkentelijk. Toch kreeg ik tijdens het lezen van Rembrandt's Entreprise een onbehaaglijk gevoel dat dieper ging dan een wetenschappelijk verschil van mening. Alpers schrijft aan Rembrandt meer beheersing toe van dingen waar de rest van ons de slaaf van is, meer dan welke sterveling volgens mij ooit heeft bezeten. Haar Rembrandt komt als vormgever van het leven van andere mensen dicht bij de helden van Ayn Rand. De kunstenaar, die Alpers zegt te willen plaatsen binnen zijn cultuur, was aan zijn onderwerpen geen trouw, aan zijn bronnen geen erkentelijkheid, jegens zijn modellen geen voorkomendheid, aan zijn mecenassen geen dienstverlening, aan zijn gezin geen liefde, aan zijn schuldeisers geen geld, aan zijn leerlingen geen onderwijs en aan zijn klanten geen waar verschuldigd. Voor mij is dit niet het gedrag van een sociaal wezen, maar van een menselijk zwart gat dat in geen enkele cultuur denkbaar is. Als ik Alpers' opvatting deelde dat beeldende kunst de wereld aan de andere kant van dat zwarte gat is, dan zou ik vandaag nog de kunstgeschiedenis vaarwel zeggen.
Zelfportret uit 1658
In de onzekerheid of Alpers werkelijk zover wilde gaan als ze deed, wacht ik met niet geringe nieuwsgierigheid en bezorgdheid haar nieuwe boek af, dat naar ik verwacht even prikkelend zal zijn als het vorige. ■
Vertaling: Gideon den Tex |
|