Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenLuik, 27 juli, 13.00 uur Pas op het einde van de middag vallen wat regendruppels. Tot teleurstelling van Jean-Denys Boussart, die niet eenmaal het geluk heeft gekend van het druilerige weer, dat de wandeling eigenlijk vereist. Regent het niet altijd in het oeuvre van de beroemdste Luikenaar? Simenon had zijn antwoord gereed als gevraagd werd waarom dat zo moest zijn: ‘Omdat het in Luik altijd regent.’ De folklorist Boussart stippelde het Circuit Simenon uit in 1983, in het jaar waarin Georges Simenon tachtig werd. Correspondentie met de auteur wees uit dat hij niet afwijzend staat tegen de mogelijkheid tot vertreding in zijn voetstappen. Maar met de drie Sociétés Simenon wil hij beslist niets van doen hebben, weet Boussart, die een boek voorbereidt over Luik zoals Simenon het gekend heeft. De idolatrie gaat hemzelf eerlijk gezegd soms wel eens te ver: ‘Sommige groepen willen de wandeling beëindigen met een maaltijd naar recepten van madame Maigret.’ Als VVV-gids heeft Boussart zulke verlangens maar in te willigen. Simenon is niet Boussarts enige liefde. De beperkte ruimte van zijn appartement wordt behalve door een complete collectie-Simenon ook in beslag genomen door een flinke voorraad traditionele hoofddeksels, afkomstig van studentenverenigingen. Hoe vreemd, vindt men die bij Hollandse studenten niet? Wellicht bewaart België zijn tradities beter? Toch is het verbazend, hoe alle huizen die een voorname rol hebben gespeeld in de kinderjaren van Georges Simenon, intact zijn gebleven: ‘Daar mag men de hemel wél voor danken.’ Het geboortehuis, 24, rue Léopold, is voorzien van een gedenkplaat. Op de tweede etage huurden Désiré Simenon, verzekeringsagent, en Henriette Brüll, verkoopster in een warenhuis, in 1903 een kamer en een keuken, zonder water en zonder gas. Ze verhuisden twee jaar na de geboorte van hun eerste kind, Georges, van de linker- naar de rechteroever. ‘Zoals iedereen weet ik dat wij uit onze kinder- en jeugdjaren het gros van onze ervaring halen,’ schreef Simenon. ‘Op mijn zeventigste handel ik, denk ik en gedraag ik mij als het kind van Outre-Meuse.’ Dat nu op elke straathoek van de ‘Vrije gemeente van Saint-Pholien-des-Prés’, decor van Simenons kinderjaren, een wegwijzer prijkt voorzien van zijn profiel (mét pijp) blijkt bij nadere beschouwing van zijn oeuvre niet zo gek te zijn. Boussart heeft uitgezocht dat er geen bijzonderheid van zijn stad is of men vindt hem terug: in Pedigree, in Je me souviens, in de Mémoires intimes, in Quand j'étais vieux, of in willekeurige Maigret-verhalen. ‘L'ane rouge’ bij voorbeeld, speelt zogenaamd in Nantes, maar geeft in feite een exacte beschrijving van Luik. Boussart merkt de herkenning ook aan de ontroerde oh's en ah's van de groepen die hij rondleidt: bij het gras dat nog steeds tussen het plaveisel van de rue de la Loi opschiet; bij de nog altijd zo mooi gepoetste koperen brievenbussen van het stille kostershuis achter de kathedraal Saint-Denis; maar ook bij de naam van Arnold Maigret onder de voor het vaderland gevallen politieagenten op de gevel van het stadhuis. De pont des Arches, die de titel gaf aan de eerste roman van ‘Georges Simme’, voert van het centrum af naar Outre-Meuse, waar grootvader Chrétien in de rue Puits-en-Sock zijn hoedenmakerij had, en waar vader Désiré als hulpmilicien zijn geweer leerde presenteren op het place de l'Yser, dat toen nog het place de Bavière heette. Tussen de kinderen die naar de excercities van de pseudo-soldaten gingen kijken om hen uit te lachen stond zijn oudste zoon. De Saint-Pholien kijkt nog immer zwijgzaam neer op het plein. Aan de deurknop in een der zijportalen bevestigde Simenons vriend Joseph Kleine de sjerp waarmee hij zich verhing: ‘Le pendu de Saint-Pholien.’ Het middeleeuws steegje waarin Kleines bohème-vrienden samenkwamen is nu bij de houtzagerij getrokken die er tóen ook al was. Een trap voert naar de destijds gezamenlijk gehuurde kamer, ‘de harington’, waar het groepje kunstbroeders zich voelde zweven ‘boven de conventionele wereld, boven de wetten en de vooroordelen’. Van hen meldde de jonge Simenon zich na de nacht vol drank en verhitte discussies braaf bij de Gazette de Liège, waarvoor hij de ongelukken en de overreden honden bijhield. In het voor het VVV samengestelde vouwblad citeert Boussart het krantebericht over de zelfmoord van ‘de wanhopige’. Het stamt uit 1922, het jaar waarin Simenon zijn geluk beproeft in Parijs. De Luikse faits-divers-rubriek moet zijn in Parijs te gelde gemaakte kapitaal geweest zijn: Broussart vond vele Maigret-verhalen terug in oude jaargangen van de Gazette de Liège. Simenon hield van Luik, van de geuren en bedrijvigheid van de groente- en de kaasmarkt, van de gelardeerde lever die nergens elders in Wallonië te krijgen is, van zijn overbezorgde moeder (‘une petite souris’), van de zo op huiselijkheid gestelde Désiré (‘Maigret is Simenon zelf plús papa Simenon’), van de mensen die hij er bestudeerde, ‘zonder een oordeel over hen te vellen, net als inspecteur Maigret’. Waarom zou hij er zijn weggegaan? Een van de stamcafés van de jonge Simenon, café Lequet aan de quai sur Meuse, waar ook zijn aangetrouwde oom een café bezat, is een geschikte plaats om te mijmeren over zijn vlucht: ‘Luik was voor Simenon een tweede moeder. Hij voelde zich daar benauwd onder, ook onder de verstikkende liefde van zijn echte moeder. Hij wilde de navelstreng doorsnijden met zijn beide moeders, denk ik.’ |
|