Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDiny SchoutenBreukelen, Kasteel Nijenrode, 25 juli, 20.00 uur Samen tellen de honderdzestig cursisten zesentwintig nationaliteiten. ‘Moet u zich voorstellen, dat betekent dat de boeken die vanavond verkocht zijn, naar zesentwintig landen gaan,’ zegt docent Daniel de Vin vergenoegd. Ieder jaar nodigt hij een schrijver uit voor een ontmoeting met de studenten van de Zomercursus voor Nederlandse taal en cultuur, die onder auspiciën staat van het ministerie van Onderwijs. Via de ambassades, verantwoordelijk voor de toelating van de drieweekse cursus, worden uit de gegadigden veel toekomstige tolken en vertalers geselecteerd, en ook al zullen zij heus niet allemaal belangstelling hebben voor literatuur, De Vin weet zeker dat het potentieel aan literaire vertalers en lectoren voor uitgeverijen dat hier aanwezig is, vast en zeker het netwerk van persoonlijke relaties versterkt, dat zo belangrijk is om in het buitenland belangstelling te wekken voor onze literatuur. Zijn lectuuradviezen werpen hun vruchten af. Het bewijs werd nog onlangs geleverd door een ex-cursiste die een Duitse uitgever wist te interesseren voor de volledige Louis Paul Boon. Na Mensje van Keulen en Jan Wolkers had De Vin voor dit jaar Bert Schierbeek in zijn hoofd, maar diens verblijf in Zuid-Frankrijk deed de uitnodiging gaan naar Hermine de Graaf. Van haar werk kennen de studenten vooralsnog slechts een klein fragment uit ‘Een kaart, niet het gebied’. De opdracht is om per nationaliteit een vertaling daarvan te leveren. Het pakket van zesentwintig vertalingen zal na afloop van de cursus cadeau worden gedaan aan de schrijfster. ‘Je moet erg tussen de regels lezen,’ heeft een Schotse al begrepen. Ze is van plan om bij beetjes, in bed of voor de haard, te gaan genieten van haar aankoop in de pauze: alle vier Hermine de Graaf-titels, mét handtekening van de schrijfster. ‘Het lijkt me niet iets voor in het vliegtuig, zoals Alistair McLean of zo.’ De voorlezing duurt lang: drie kwartier. Het humorvolle venijn van het verhaal ‘De moeder, de zoon en het hondje’, waarin een vierjarige kleuter de lievelingspoedel van zijn moeder bloedig ombrengt met een briefopener, wordt met gelach herkend. De voorlezing van het tweede verhaal, ‘Kersen eten’, houdt die aandacht niet vast. De akoestiek van de als aula gebruikte middeleeuwse kasteelzaal is ook niet erg voordelig voor de schrijfster. Er valt geen licht op haar gezicht, waarin de mond verscholen gaat achter een gordijn van haren. ‘Haar verhalen zijn net mozaïeken: bij elkaar gevoegde brokstukken,’ oordeelt de student Nederlands en kunstgeschiedenis uit Berlijn na afloop wat geïrriteerd: ‘Het zijn ook geen verhalen om te horen.’ Toch genoot hij zichtbaar van zijn triomf, dat de schrijfster hem gelijk gaf dat het beter was om ‘ik schaats langzaam door’ niet letterlijk te vertalen met het ingewikkelde ‘Schlittschuh laufen’, maar met het veel gewaagdere ‘durchgleiten’. Tot oordelen bevoegd wil de schrijfster zich niet noemen: ‘Er zijn nog maar twee vertalingen van mijn werk in tijdschriften gepubliceerd.’ Woorden als ‘knuffelen’ en ‘pitten spuwen’ zijn inmiddels ijverig in schriftjes genoteerd. Na de eerste, aarzelende vraag, of de schrijfster eigen ervaringen gebruikte voor haar verhalen, moet De Vin meermalen aandringen, want met haar antwoord is Hermine de Graaf vlug klaar. Vragen als: ‘Waarom is de kinderwereld zo magisch voor jou?’ en: ‘Leeft u in uw kinderwereld, dat u dat zo mooi beschrijven kunt?’ verleiden haar gelukkig tot een gedecideerd naar voren gebrachte geloofsbelijdenis. In een bepaald opzicht, doceert de auteur, is het cultuurkritiek die ze bedrijft: ‘Onze wereld is gebouwd op mensen die hun eigen kindertijd ten onrechte idealiseren. Ze verbeelden zich wel dat ze groot geworden zijn, maar dat verbeelden ze zich maar. Je blijft altijd wie je was in je kindertijd.’ Na de uiteenzetting over de achtergrond van haar interesse (‘Kinderen kunnen nog ongeremd fantaseren en verbanden leggen die later niet meer zo leuk zijn’) volgt de ietwat streng gestelde volgende vraag: ‘Heeft u er wel eens over gedacht om vóór kinderen te gaan schrijven?’ ‘Ik heb geen kinderen, en ik heb ze ook niet in mijn omgeving,’ verdedigt de schrijfster zich, die het met twee verhalen wel blijkt te hebben geprobeerd, ‘maar ik blijk kennelijk alleen voor mezelf te schrijven.’ De Vin informeert voor de zekerheid nog maar eens, ‘of er nog vragen zijn’, maar hóéven doet dat al niet meer, want de klok van tienen ontheft hem van zijn verplichtingen. Dat tijdstip is gereserveerd voor het informele gedeelte van de avond: een wat intiemer samenzijn in de bar, die gehuisvest is in het koetshuis. In de stijl van een kasteel zijn de ‘kir royales’ er populair. De gaste van vanavond wordt in beslag genomen door een studente uit Triëst, die vanavond haar scriptie-onderwerp gevonden heeft. De schrijfster is allang niet verlegen meer onder de belangstelling. Sinds ze wekelijks op de afsprakenlijst van de stichting Schrijvers-School-Samenleving staat, bieden avonden als deze geen verrassingen meer. Ditmaal maakte alleen de stenen wenteltrap het helpen bij het versjouwen van de dozen boeken zwaarder dan anders. ‘Voor zo'n boekhandel, die er helemaal voor uit Amsterdam moet komen, is het succes altijd heel onzeker. Dat lijkt me veel naarder.’ |
|