Uit de gewone wereld gedreven
Herinneringen en brieven uit de oorlog
Wachter op de morgen Het korte leven van Christian Corneille Dutilh door Floris B. Bakels Uitgever: Kok, 282 p., f 29,50
Zo gaan we allemaal... Brieven van een vervolgd man 1941-1943 door Herman Snagater Uitgever: Ivoorzwart, 104 p., f 24,90
Duet pathétique Belevenissen van een joods gezin 1940-1945 door Sophie en Joop Citroen Uitgever: Veen, 260 p., f 34,90
Jan Meyers
Drie ego-documenten uit de oorlog, eigenlijk twee en een half: het boek van Bakels is deels biografie, deels autobiografie. Het verschilt in nog een opzicht van de beide andere: het gaat over een bekend figuur uit verzet, Snagater en de Citroens hebben het over ‘naamlozen’.
Bakels werd een jaar of tien terug bekend met Nacht und Nebel, waarin hij op aangrijpende wijze zijn concentratiekampervaringen beschreef, vanuit een christelijk standpunt.
Christian Corneille (‘Kees’) Dutilh was een vriend en medestudent van de schrijver. In de oorlog maakte hij deel uit van de groep-Kees, die gespecialiseerd was in militaire spionage. Door toedoen van de beruchte verrader Anton van der Waals viel hij in handen van de Duitsers. In het eerste gedeelte beschrijft Bakels de achtergrond van Dutilh, zijn studietijd en werk bij de uitgeverij Nijhoff en natuurlijk z'n verzetsdaden tot aan het noodlottige einde. Het tweede, autobiografische, stuk bestaat behalve uit een mystiek verhaal, ‘Genesis’, waarvan je je kunt afvragen of het in dit boek thuishoort, uit dagboekachtige notities en brieven uit de gevangenis die op een enkele uitzondering na alle aan zijn vader zijn gericht.
Dutilh komt tot ons als een karaktervaste persoonlijkheid die ondanks zijn benauwde situatie vervuld was van een Spinozaïsche levensrust. Soms geeft hij zich over aan godsdienstige bespiegelingen, maar hij blijft verteerbaar; zijn religiositeit is van het ondogmatische soort.
Hij is een historische figuur en als zodanig al behandeld door De Jong en Frank Visser (De zaak Antonius van der Waals). Bakels' boek is echter beslist geen doublure. Niet alleen is hij gedetailleerder, als biograaf heeft hij ook een andere invalshoek en geeft hij zich moeite voor psychologische tekening. En dat is nog niet alles. Aan het slot laat hij de zakelijkheid die hem sierde varen om zin te geven aan de dood van zijn vriend: Kees moest sterven om God te vinden. Poesjkin vond de dood een grote schande, maar in Bakels' optiek is hier sprake van een profijtelijke ruil. Het is maar goed dat het gegaan is zoals het ging, oordeelt hij. Kees zou maar ongelukkig zijn geweest in de wereld van vandaag. De ontgoocheling dat de betere samenleving die hem voor ogen stond een illusie was, is hem bespaard gebleven.
Lucky Kees? Zou het niet zo hebben kunnen zijn dat hij die onvolmaakte wereld van ons toch aanzienlijk beter had gevonden dan die waarin Adolf rondging als een briesende leeuw? En zou hij niet een beetje blij hebben kunnen zijn, omdat hij z'n steentje tot die verbetering had bijgedragen? Ik wil niet op de stoel van de schrijver gaan zitten, maar ik vraag me af of de schrijver hier in een onbewaakt ogenblik niet even op die van Onze Lieve Heer is gewipt.
‘De wereld schijnt in beroering te zijn,’ schreef Herman Snagater aan zijn ondergedoken broer. Dat kon hij wel zeggen: hij was jood in de zomer van '42. Snagater was een eenvoudig man, handelsreiziger - tot een Kafkaëske bureaucratie hem het reizen verbood. Was de wereld niet uit het lood geslagen, had hij misshien nooit wat anders geschreven dan bestellingen in zijn orderboekje. Nu was hij gedwongen naar de pen te grijpen om het contact met de zijnen van wie hij gescheiden was te onderhouden met een buiten de PTT omgaande briefwisseling.
Zo gaan wij allemaal... bevat een dertigtal brieven van zijn hand, voor een deel aan zijn moeder en zijn vrouw, voor een deel aan zijn broer. In alledaagse woorden - met af en toe een dialectische en een jiddische uitdrukking, wat smeuig aandoet - doet hij verslag van een ontwikkeling waarvoor woorden hopeloos te kort schieten, al had hij met de tongen der mensen en der engelen gesproken: de langzame, onontkoombare omsingeling die gewone mensen uit hun gewone wereld dreef... Humor, understatement, fatalisme kenmerken zijn brieven, zijn zijn wapens - sublieme wapens van de underdog; je kunt er incasseringsvermogen aan ontlenen, maar geen trein mee tegenhouden, niet die naar Westerbork, niet die naar Sobibor. In een van de negentien die daarheen gingen, maakten Herman Snagater en zijn vrouw een niet begeerde reis... Lezing van zijn brieven maakt de zes miljoen even heel concreet.
‘Soms dacht je, erger zal het nu toch niet worden. Maar het werd wel erger. Stap voor stap kwamen de maatregelen ons goede leven vernietigen,’ schrijft Joop Citroen over bovengenoemde Einkreisung.
In Duet pathétique vertellen zijn vrouw Sophie en hij om en om in korte hoofdstukken hun oorlogservaringen - die zij voor een groot deel afzonderlijk opdeden. Hij was lid van het Philipscommando, eerst in Vught, later in Auschwitz - zij zat ondergedoken. Omtrent elkaars lot verkeerden ze in het onzekere, evenals over dat van hun zoontje Robbie, die bij vreemden was ondergebracht.
Voor de vervolgden was de hel overal, niet alleen in de ruimten die werden bestreken door mitrailleurs op wachttorens - ook daarbuiten. Sophies bijdrage is daarvan een overtuigend bewijs. Zij zat achtereenvolgens ondergedoken op elf adressen, verzeilde in barre toestanden, was soms afhankelijk van barre mensen, al heetten die officieel ‘goed’ te zijn. Trouwens, absolute afhankelijkheid van werkelijk goede mensen was ook al meer dan erg. Als er iets is dat Sophie Citroen weet over te brengen is het dat wel.
Joop Citroen heeft nooit iets willen vertellen over wat hij meemaakte - tot zijn vrouw haar belevenissen op schrift ging stellen. Gelukkig heeft hij toen het zwijgen verbroken en is haar voorbeeld gevolgd. Het resultaat is een groots document humain. Voor mij staat het op soortgelijke hoogte als de herinneringen van Miep Gies. In zijn inleiding zegt Karel van het Reve het beste wat erover gezegd kan worden: ‘U moet het zelf maar lezen’.
■