Tijdschrift
Een vrouw reist naar Brazilië om een facelift te krijgen. Ze is zestig jaar en wil, zoals de meeste mensen, mooi en aantrekkelijk blijven. Na de operatie vertoont ze zich met haar nieuwe gezicht in de straten van Rio. Een jongeman merkt haar op, bedreigt haar met een revolver, steelt haar geld en schiet haar dood. Dit is ongeveer de inhoud van een gedicht uit de bundel Cemetery Nights van Stephen Dobyns, een Amerikaanse dichter die Tomas Lieske in Tirade 316 van mei/juni 1988 citeert. Hij doet dat niet in zijn Poëzierubriek, maar in zijn bijdrage ‘Het museum der zielen’. Hij schreef dit stuk op invitatie van de redactie van Tirade, die voor dit nummer een aantal mensen vroeg een bijdrage te leveren over het onderwerp ‘De wereld der dingen’. Tomas Lieske brengt Stephen Dobyns ter sprake omdat in zijn poëzie het ovegangsterrein levende-dode en ziel-lichaam aan de orde komt. De gedichten beschouwt hij als ironisch commentaar op de voorwerpen in het museum van de zielen der gestorvenen dat hij in Rome bezocht. Hij beschrijft dat bezoek tamelijk uitgebreid. In een wankele vitrine in een klein kerkje, dat helemaal in de steigers staat, zijn de dingen uitgestald die ons in contact brengen met de zielen van de doden: een lap stof met de afdruk van een hand, een slaapmuts waar de afdruk van de vingers van de drager er na zijn dood op is verschenen, een boek, een bankbiljet, allemaal met donkere plekjes erop. De ziel heeft dus handjes, concludeert Lieske. De voorwerpen in deze vitrine willen eigenlijk het voortbestaan na de dood aantonen. Het lijkt bedrog, maar ‘het is geen bedrog,’ zegt Lieske ‘want het feit dat ik niets als bewijs wil aannemen, wil nog niet zeggen dat de gelovige die de doek, het boek, de muts, het geldbiljet afstond er niet rotsvast van overtuigd was dat het de sporen droeg van de eeuwigheid’. Hans Bayens schrijft een
aantal overwegingen op naar aanleiding van een bezoek aan de Parijse begraafplaats Père Lachaise. Hij denkt aan de eigen schikking der dingen als hij de grafzerken met vaak verschillende soorten afbeeldingen van de dode erop bekijkt. Het beschouwen van een stilleven - hij noemt de flessen van Morandi - levert dezelfde ervaring op. Ook bij Robert Anker komt in zijn stuk ‘Over het wegzijn van iets’ het stilleven aan de orde. De schilders die in de zeventiende eeuw het stilleven als genre beoefenden, maakten een verlies tastbaar: de verloren vanzelfsprekendheid der dingen. De dichter Hans Faverey heeft dat in zijn cyclus over de schilder Adriaen Coorte perfect onder woorden gebracht. Henk Romijn Meijers wereld der dingen ligt op de rommelmarkt. Terwijl hij op een rommelmarkt in Amsterdam loopt, brengen de verschillende voorwerpen die hij ziet hem de meest uiteenlopende situaties in gedachten. Via de begerenswaardige speelgoedauto komt hij ineens in de garage van Salt Lake City in de jaren zestig terecht. Boudewijn Büchs wereld der dingen is een wereld van boeken, dat is bekend. Hij schrijft een bijdrage over gesigneerde boeken en opdrachtexemplaren. Niet altijd stijgt de waarde van een boek door het handschrift van de auteur erin. Aan Maarten 't Hart wordt de volgende uitspraak toegeschreven: ‘Ik geloof langzamerhand dat een niet gesigneerd exemplaar van een boek van mijn hand meer waard is dan een gesigneerd.’ Met de signeerziekte is ook het vervalsen van handschriften en handtekeningen begonnen. Buch zegt al vervalsingen van Reve en Komrij te hebben gesignaleerd. Verder bevat Tirade poëzie van Jacobus Bos en Nachoem M. Wijnberg. J. Bernlef vertaalde poëzie van de Franse dichter Francis Ponge, die ook al in Robert Ankers stuk aan het woord komt.
EVA COSSEE