Mind
Hoewel Trilling in alle opzichten een verdediger van de beschaving genoemd kan worden, was het begrip ‘cultuur’ voor hem niet zonder negatieve connotaties. Hij zag het gevaar van het ontstaan van een inerte en passieloze cultuur, beheerst door het idee van ‘het goede leven’, verlicht door de rede en geslepen door de kunst, zoals de humanistische traditie die uitlokt. Om die reden gaf hij zijn laatste boek de titel Beyond culture: om te benadrukken dat de voornaamste functie van kunst en denken de bevrijding is van het individu ‘from the tyranny of his culture in the environmental sense and to permit him to stand beyond it in an autonomy of perception and judgement’. Deze behoefte om te ontkomen aan de tirannie van de heersende cultuur had niet alleen betrekking op het succes van de vijanden van de cultuur (die voor Trilling al tot het establishment behoorden), maar evenzeer op die kanten van de (Amerikaanse) cultuur waar hij niets mee te maken wilde hebben, de cultuur van de handel en het geld die het karakter van de kunst steeds meer ging bepalen.
Trilling ontwikkelde een moeilijk begrip van ‘geest’ en ‘verstand’ dat hiermee verband houdt. Hij beroept zich op de oude Grieken, Jefferson, Wordsworth en H.G. Wells als hij in Mind in the Modern World een pleidooi houdt voor de esthetische waardering voor ‘mind’, een begrip dat niet eenduidig in het Nederlands te vertalen is met ‘geest’ want het bevat ook het verstand. Zeker is dat het bij Trilling iets is dat het irrationalisme in bedwang houdt, maar dat het nochtans niet zonder gevoel, verbeelding of wil is. Het is iets zelfstandigs en lijkt nog het meest op wat men ‘de rede’ zou kunnen noemen, als dat geen al te directe herinnering aan de Verlichting zou oproepen. Wordsworth wordt door Trilling niet voor niets geciteerd, als om aan te geven dat de romantische component niet over het hoofd gezien moet worden. ‘Mind’ is bij Trilling een menselijke eigenschap die het moet opnemen tegen de vele bedreigingen die op hem afkomen. Tot ‘the concept of mind’ behoort het idee dat er zoiets bestaat als behoefte aan objectiviteit (omdat er een grote neiging tot subjectiviteit bestaat); dat bepaalde elementen in het denken moeten worden onderdrukt ten behoeve van andere (omdat men graag denkt wat men wil denken); dat er zoiets als hiërarchie bestaat (omdat men het liefst heeft dat alles gelijk is). Trillings idee van ‘mind’ staat in een pessimistische traditie die ervan uitgaat dat van mensen uit zichzelf niets goeds te verwachten valt, en dat er daarom iets moet zijn dat dit tegengaat. Cultuur is bij Trilling de overwinning van de kant in mensen die anders wil. Het is een defensief en op ervaring berustend concept, het is er om te voorkomen dat we door menselijke irrationaliteiten worden overmeesterd. Het is bij Trilling ook allerminst een triomfantelijk idee. Mind in de Modern World (zijn Jefferson-lezing
uit 1972) heeft zeker een Kassandra-achtige toon, maar hij vond dan ook dat de elementen waaruit ‘mind’ is opgebouwd er steeds minder toe deden in de moderne wereld.
Jeroen Koch slaagt er bewonderenswaardig in om Trillings vitale pessimisme niet te versimpelen. Het was onvermijdelijk dat Trilling door de neo-conservatieven zou worden gebruikt om het tij in de Amerikaanse politiek en cultuur te keren. Maar Trilling is moeilijk te annexeren als men zijn door Koch bij herhaling vermelde nuanceringen, tegenstrijdigheden en onzekerheden niet wil verdonkeremanen. Het is ook waar dat Trilling de laatste jaren van zijn leven minder aandacht had voor de klassieke modernistische schrijvers dan voor Orwell, Forster, Jane Austen, Matthew Arnold en Henry James. Bij hen was hij zeker dat het schrijvers waren ‘who live their visions as well as write them, who are what they write, whom we think of as standing for something’.
Trillings eerste boek was een intellectuele biografie van Matthew Arnold, de negentiende-eeuwse dichter, inspecteur van het onderwijs en essayist van wie de uitspraak afkomstig is dat literatuur ‘a criticism of life’ is. Een van zijn bekendste lange gedichten, ‘The Scholar Gipsy’, gaat over een jonge geleerde die de universiteit van Oxford verlaat om zich tussen de zigeuners te begeven. Daar leert hij veel, en wanneer hij twee vroegere vrienden tegen het lijf loopt zegt hij hen dat hij nog wel eens zal terugkeren naar Oxford, maar niet eerder dan nadat hij het geheim van de zigeuners heeft doorgrond, zodat hij ‘de wereld verslag zou kunnen doen van wat hij geleerd had’. Dit gedicht heeft niet voor niets een bijzondere plaats in Trillings geest. Het vertelt hem hoe men zijn onafhankelijkheid van geest kan bewaren. Noch Arnold, noch Trilling keerde zich allerminst van de wereld af, maar dat een geleerde iets van een zigeuner in zich moest hebben stond voor hen vast.
■
The Last Intellectuals. American Culture in the Age of Academy van Russell Jacoby is uitgegeven door Basic Books en wordt geimporteerd door Harper & Row. Hilversum, f 43,20. Life after Postmodernism. Essays on value and culture van John Fekete is uitgegeven door Macmillan, Londen, f 33,60.